In de zaak tegen de veroordeelde, geboren in de Dominicaanse Republiek, heeft de rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan hij op 3 oktober 2022 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. De proeftijd van de veroordeelde was ingegaan, maar de rechter-commissaris had op 10 januari 2023 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen. De rechtbank had eerder al vorderingen van het openbaar ministerie tot herroeping en uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.
De officier van justitie heeft op 4 augustus 2023 een nieuwe vordering ingediend, waarbij het advies van de penitentiaire inrichting en een rapport van Reclassering Nederland zijn overgelegd. Tijdens de zitting op 23 augustus 2023 zijn zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van de veroordeelde gehoord. De reclassering heeft twee opties geadviseerd voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: een optie in Eindhoven met 24-uursbegeleiding of een optie in Den Haag met maatschappelijke opvang. De rechtbank heeft de risico's van recidive en de noodzaak van begeleiding door de reclassering in haar overwegingen betrokken.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. De rechtbank oordeelt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met bijzondere voorwaarden en toezicht door de reclassering een betere optie is dan het achterwege laten van de invrijheidstelling, wat zou leiden tot een grotere kans op recidive. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de conclusies van de reclassering heeft overgenomen en de noodzaak van begeleiding en toezicht heeft benadrukt.