In deze zaak heeft verzoekster op 8 augustus 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van ontruiming van haar huurwoning, die was aangezegd op basis van een eerder vonnis van 28 juni 2022. De rechtbank heeft op 31 augustus 2023 de behandeling van het verzoekschrift gehouden, waarbij verzoekster en verschillende vertegenwoordigers van instanties aanwezig waren. Verzoekster heeft verklaard dat haar schuldenproblematiek, waaronder een huurachterstand, is ontstaan door een wisselend inkomen en een gokverslaving. Ze heeft inmiddels een inkomen uit een dienstbetrekking van ongeveer € 1.600,00 tot € 1.700,00 per maand en heeft de huur voor september 2023 voldaan.
Verweerster, de verhuurder, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de huurachterstand meer dan verdubbeld is en dat er geen vertrouwen is in een oplossing. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoekster, waardoor het moratorium van toepassing is. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die met haar kind in de huurwoning wil blijven wonen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met voorwaarden, en heeft verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort en dat de huurovereenkomst wordt verlengd voor de duur van de voorziening, mits de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is bepaald dat de schuldhulpverlening verslag moet uitbrengen over de voortgang van de buitengerechtelijke schuldregeling.