In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en ingeschreven op een adres in Rotterdam, heeft de rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor het voorbereiden van de invoer van verdovende middelen, specifiek cocaïne. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte op de invoer van verdovende middelen.
De verdachte was op 4 mei 2021 samen met een medeverdachte aangetroffen in een lege container op het terrein van APM Terminals op de Maasvlakte in Rotterdam. In de container werden geen verdovende middelen aangetroffen, maar wel enkele persoonlijke bezittingen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de aanhouding niet voldoende bewijs boden voor de opzet op de invoer van verdovende middelen. De verdachte had geen verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de container, en er was geen bewijs dat hem verbond aan een partij verdovende middelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden niet wettig en overtuigend bewijs opleverden voor de tenlastelegging. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting.