ECLI:NL:RBROT:2023:9251

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/631725 / HA ZA 22-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat in echtscheidingszaak en onjuist advies over verrekening van ondernemingswinsten

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de aansprakelijkheid van een advocaat centraal in het kader van een echtscheiding. De eiser, een man, stelde dat de advocaat onjuist advies had gegeven met betrekking tot de verrekening van de winst van zijn onderneming met zijn ex-vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat, [gedaagde01], tijdens een bespreking op 13 maart 2017 en in een e-mail van 7 maart 2017 aan de man en de vrouw mededelingen heeft gedaan die hen deden geloven dat de ondernemingswinsten verrekend moesten worden. De man en zijn ex-vrouw waren van mening dat de advocaat hen niet correct had geïnformeerd over hun verplichtingen onder de huwelijksvoorwaarden, wat leidde tot een geschil over de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden.

De rechtbank heeft de verklaringen van de man en de vrouw als getuigen gehoord en vastgesteld dat er tijdens de bespreking onduidelijkheid bestond over de verrekening van de winsten. De advocaat had verklaard dat er eerst een compleet financieel plaatje moest komen voordat de verrekening kon worden beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de man redelijkerwijs mocht begrijpen dat de winsten verrekend moesten worden, en dat de advocaat in haar advies tekort was geschoten. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een nadere akte door de man om zijn schade nader te onderbouwen, en een nieuwe mondelinge behandeling is gepland voor januari tot maart 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631725 / HA ZA 22-25
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiser01] ,

wonende te Giessenburg,
eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[eiseres01],
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
eiseres in conventie,
advocaat mr. M.E. Visser te Alblasserdam,
tegen
1. de maatschap
DHC ADVOCATEN,
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde in conventie,
2.
[gedaagde01],
wonende te Maastricht,
gedaagde in conventie,
3.
[gedaagde02],
wonende te Dalem,
gedaagde in conventie,
eiseressen en eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers01] en het advocatenkantoor c.s. genoemd worden. Afzonderlijk zullen partijen genoemd worden: de man, de holding, het advocatenkantoor, [gedaagde01] en [gedaagde02] . De voormalige echtgenote van de man zal hierna
de vrouwdan wel
de ex-vrouwworden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 maart 2023 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken,
- de akte/ brief van [eisers01] gedateerd 29 juni 2023 met hun producties 31 tot en met 34,
  • de akte/brief van het advocatenkantoor c.s. gedateerd 30 juni 2023, waarbij één productie wordt overgelegd,
  • het proces verbaal-van getuigenverhoor, gehouden op 13 juli 2023,
  • het bericht van het advocatenkantoor c.s. dat afgezien wordt van het recht op een contra -enquête,
  • de beslissing van de rechtbank, beide partijen gehoord hebbend, om geen conclusie na enquête toe te staan.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Aan de man is opgedragen te bewijzen dat [gedaagde01] hem heeft medegedeeld dat hij de ondernemingswinsten moest verrekenen met de vrouw, althans feiten en omstandigheden te bewijzen op grond waarvan de man zulks redelijkerwijze mocht begrijpen.
2.2.
Zowel de man als [gedaagde01] zijn als getuigen gehoord. Voor wat betreft de verklaring van de man geldt dat deze omtrent de door hem te bewijzen feiten slechts bewijs in zijn voordeel oplevert indien deze verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiermee wordt in de bewijswaardering rekening gehouden. Naast de man en [gedaagde01] zijn ook de vrouw en [naam01] op verzoek van de man als getuigen gehoord. De rechtbank overweegt het volgende over het door [eisers01] bijgebrachte getuigenbewijs.
2.3.
Een belangrijke gebeurtenis is de bespreking geweest die [gedaagde01] met de man en de vrouw op 13 maart 2017 op haar kantoor heeft gehouden. Over de precieze inhoud van die bespreking, waarbij de verrekening van inkomsten op grond van de huwelijksvoorwaarden aan de orde is gekomen, lopen de verklaringen van de man en [gedaagde01] uiteen. Met betrekking tot de vraag of er toen gesproken is over opgepotte winsten in de onderneming is er echter geen verschil in herinnering. [gedaagde01] heeft verklaard dat zij toen heeft gesproken over mogelijke opgepotte winsten in het kader van het totale financiële plaatje wat er zou moeten komen, waarbij zij gezegd heeft dat er mogelijk opgepotte winsten verrekend zouden moeten worden. Zij was van mening dat er eerst een compleet financieel plaatje, inclusief mogelijke ondernemingswinsten, moest komen en dat vervolgens moest worden bekeken of en hoe dat tot een verrekening zou moeten leiden. Door [gedaagde01] is ook verklaard dat zij op dat moment niet veel over de onderneming van de man wist, maar dat zij er op grond van de door de man verschafte jaaropgave van op de hoogte was dat het ging om een besloten vennootschap die het beheer had over de onderneming. De man heeft verklaard dat [gedaagde01] tijdens de bespreking stellig heeft gezegd dat de opgepotte winsten van de onderneming moesten worden verrekend en dat als actiepunt de waarde van de onderneming door een externe financiële adviseur moest worden bepaald. Hij heeft tegen [gedaagde01] gezegd dat dat niet klopte en dit heeft hij in het verdere gesprek meerdere malen herhaald. Volgens de man heeft [gedaagde01] toen de tekst van de huwelijksvoorwaarden voorgelezen en gezegd dat de man en de vrouw daarmee hadden ingestemd. De man begreep daaruit, ook omdat een advocaat dat zo uitlegde, dat met betrekking tot de onderneming de opgepotte winsten verrekend moesten worden. De vrouw heeft als getuige verklaard dat [gedaagde01] bij de bespreking heeft gezegd dat het bij de verrekening ook ging om de onderneming en dat de man en de vrouw daarover verbaasd waren omdat zij op huwelijksvoorwaarden waren getrouwd om de onderneming er buiten te laten. Toen de man dit zei heeft [gedaagde01] daarop volgens de vrouw gezegd dat het wel de bedoeling was dat de onderneming erbij betrokken werd, waarna is gesproken over het verder uitzoeken van financiële gegevens van de onderneming. De verklaringen van de man en de vrouw als getuigen komen op dit punt met elkaar overeen en weerleggen hetgeen [gedaagde01] hierover heeft verklaard. Ook het door de man en de vrouw geschetste verdere verloop van de bespreking versterken de juistheid van deze weerlegging. Er is toen over forse bedragen gesproken. [gedaagde01] heeft hierover verklaard dat daarbij niet is gesproken over de bron van het geld, ondernemingswinsten of de waarde van de onderneming. Zij heeft echter niets naar voren gebracht op grond waarvan zij toen had kunnen begrijpen dat de geboden en gevraagde bedragen van enkele miljoenen niet uit de onderneming van de man moesten komen. Uit de verklaringen van de man en de vrouw over deze bespreking blijkt dat zij na de door [gedaagde01] gegeven uitleg van de verrekeningsplicht in de huwelijksvoorwaarden er allebei vanuit gingen dat de onderneming daarbij betrokken moest worden en dat zij vervolgens met elkaar in aanwezigheid van [gedaagde01] over de te betalen bedragen in het kader van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden met in het bijzonder het verrekenbeding zijn gaan onderhandelen. De schriftelijke aantekeningen van [gedaagde01] van de bespreking en een door haar op 14 maart 2017 aan de man en de vrouw gestuurde e-mail geven steunbewijs van de wijze waarop dit volgens de man en de vrouw is gegaan. In die aantekeningen en deze e-mail wordt vermeld dat er over betalingen van 2 tot 3 miljoen is gesproken, waarbij [gedaagde01] in haar aantekeningen heeft geschreven dat de vrouw niet wilde weten wat ze laat zitten. De vrouw heeft verklaard zich te herinneren dat [gedaagde01] op enig moment aan haar heeft medegedeeld dat zij aanspraak zou hebben op € 4.200.000,-. In voornoemde e-mail heeft [gedaagde01] vermeld dat de vrouw heeft aangegeven dat zij 3 miljoen wenst te ontvangen ter afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de eenvoudige gemeenschap en dat zij ook heeft aangegeven dat alsdan niet berekend hoeft te worden hetgeen verrekend dient te worden uit de onderneming.
2.4.
Voorafgaande aan de bespreking en na ontvangst van de huwelijksvoorwaarden heeft [gedaagde01] in een e-mail van 7 maart 2017 aan de man en de vrouw medegedeeld dat er nader onderzocht dient te worden wat het totale vermogen inclusief ondernemingswinsten zal zijn om tot een daadwerkelijke afrekening in redelijkheid en billijkheid te komen. De man heeft verklaard dat er bij hem toen alarmbellen afgingen vanwege de vermelding van ondernemingswinsten en dat hij toen zijn accountant [naam01] heeft gebeld om te spreken over eventuele risicofactoren die de onderneming betroffen. [naam01] heeft als getuige over de daarop gevolgde bespreking met de man verklaard dat zij in de mail lazen dat de onderneming verdeeld moest worden en dat de grote vraag was hoe de man dat kon gaan betalen. [gedaagde01] is als getuige gevraagd wat zij met de hiervoor vermelde passage heeft bedoeld en daarop heeft zij geantwoord dat er naar haar mening eerst een compleet financieel plaatje inclusief ondernemingswinsten, indien deze er zouden zijn geweest, moest komen en dat vervolgens moest worden bekeken of en hoe dat tot een verrekening zou moeten leiden. Daarbij heeft zij niet begrijpelijk weten te maken waarom de eventuele ondernemingswinsten bij het opmaken van het complete financiële plaatje betrokken moesten worden als het voor haar nog niet duidelijk was of deze volgens de huwelijksvoorwaarden verrekend dienden te worden. In haar e-mail van 7 maart 2017 wordt ook vermeld dat niet-uitgekeerde winsten voor zover in het maatschappelijk verkeer als redelijk beschouwd eveneens in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de verrekenplicht van de echtgenoot die in overwegende mate bij machte is te bepalen wat er met de winst van de onderneming gebeurt en het verrekenbeding ook ondernemingswinsten omvat. [gedaagde01] heeft hierover verklaard dat zij daarmee niet meer heeft bedoeld dan aan te geven wat de wet op dit punt inhield, maar dat laat onverlet dat de man hieruit redelijkerwijze heeft kunnen begrijpen dat er een grote kans was dat de ondernemingswinsten in de afrekening met de vrouw betrokken zouden moeten worden. De mededelingen van [gedaagde01] tijdens de daarop gevolgde bespreking hebben daaraan vervolgens bijgedragen.
2.5.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [gedaagde01] in haar e-mail van 7 maart 2017 en tijdens de bespreking op 13 maart 2017 aan de man en de vrouw mededelingen heeft gedaan op grond waarvan de man redelijkerwijze mocht begrijpen dat hij de ondernemingswinsten met de vrouw moest verrekenen.
2.6.
Daardoor is komen vast te staan dat [gedaagde01] onjuist heeft geadviseerd dat de in de holding gereserveerde winsten tussen de man en de vrouw, anders dan zij veronderstelden, wél verrekend moesten worden en is zij jegens de man toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de gesloten overeenkomst van opdracht. In zoverre is de door de man gevorderde verklaring voor recht dus toewijsbaar.
2.7.
In het vorige tussenvonnis heeft de rechtbank al geoordeeld dat het debat over de omvang van de (gestelde) schade van de man nog onvoldoende uitgekristalliseerd is. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een nadere akte door de man waarin hij zijn schade nader kan onderbouwen. Het advocatenkantoor mag vervolgens een antwoordakte nemen. Partijen dienen in hun te nemen akten rekening te houden met hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld over de schade.
Het komt de rechtbank geraden voor om ter bespreking van de inhoud van de aktes een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen. Partijen zal in dit verband reeds nu worden gevraagd hun verhinderdata daarvoor op te geven zodat er in de periode januari – maart 2024 een mondelinge behandeling kan worden gepland.
in reconventie
2.8.
De rechtbank heeft over het gevorderde in reconventie al geoordeeld in het vorige tussenvonnis. Iedere nadere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

in conventie
3.1.
verwijst de zaak naar de schriftelijke rolzitting van
1 november 2023voor het nemen van een akte door de man over zijn schade, met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in het tussenvonnis van 29 maart 2023 heeft geoordeeld, waarna het advocatenkantoor vier weken later een antwoordakte mag nemen,
3.2.
gelast de man en het advocatenkantoor om
binnen twee weken na de datum van dit vonnishun verhinderdata op te geven via het e-mailadres
handel.planning.rb.rotterdam@rechtspraak.nlvoor een mondelinge behandeling, te houden in de periode januari tot en met maart 2024 en die als onderwerp heeft de (gestelde) schade van de man,
3.3.
houdt iedere nadere beslissing aan,
in reconventie
3.4.
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp, mr. A. Wijsman-van Veen en mr. E.J. van der Poel, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.
[2517/2054/2990/2328]