ECLI:NL:RBROT:2023:9241

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/663994 / KG ZA 23-746
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan opstellen akte van verdeling na echtscheiding met geldvordering in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee ex-echtgenoten na hun echtscheiding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.C. van Bemmel, vordert dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.B. van den Ouden, medewerking verleent aan het opstellen van een akte van verdeling van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 2]. De eiser heeft een geldvordering van € 40.000,- ingediend, die is toegewezen, omdat er een aanzienlijke vordering uit overbedeling voor de eiser resteert, zelfs rekening houdend met het restitutierisico voor de gedaagde. De procedure is gestart na een eerdere echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam en een eindbeschikking van het gerechtshof Den Haag, waarin de verdeling van de gemeenschap is gelast. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 september 2023, waarna partijen niet in staat waren om een regeling te treffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde haar medewerking moet verlenen aan de akte van verdeling en dat het vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke wilsverklaring van de gedaagde indien zij niet meewerkt. De vordering tot afgifte van stukken is afgewezen, omdat er al eerdere uitspraken zijn gedaan over de verstrekking van deze stukken. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663994 / KG ZA 23-746
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ( [land] ),
eiser,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 augustus 2023, met producties 1 tot en met 25H;
  • producties I, II en III van [gedaagde] ;
  • producties 26 tot en met 33 van [eiser] ;
  • pleitaantekeningen van [eiser] ;
  • pleitaantekeningen tevens inhoudende conclusie van antwoord van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 20 september 2023. Aan het eind van deze behandeling hebben partijen te kennen gegeven dat zij willen proberen in onderling overleg een regeling te treffen. Om partijen daartoe in de gelegenheid te stellen, is de zaak tot 27 september 2023 aangehouden. Partijen hebben de voorzieningenrechter nadien bericht dat het hen niet is gelukt om een regeling te treffen en dat zij vonnis wensen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij (tussen)beschikking van 26 februari 2018 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding tussen hen uitgesproken (hierna: ‘de echtscheidingsbeschikking’). De echtscheidingsbeschikking is op 11 juni 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de (eind)beschikking van 23 december 2020 heeft de rechtbank de verdeling van de gemeenschap gelast.
2.2.
[gedaagde] is bij kort geding vonnis van 30 juni 2021 veroordeeld tot het verstrekken van de volgende bewijsstukken per de peildatum van 11 juni 2020, op straffe van een na 21 dagen na betekening van dit vonnis te verbeuren dwangsom van € 100,- per dag:
  • de saldi van de bankrekeningen [bankrekening 1] en [bankrekening 2]
  • de beleggingsverzekeringen met rekeningnummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] ;
  • levensverzekeringen met rekeningnummers [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 6] , en levensloopregeling met rekeningnummer [rekeningnummer 7] .
2.3.
[gedaagde] heeft op 9 juli 2021 stukken aan [eiser] verstrekt die betrekking hebben op de in 2.2 genoemde rekeningen. Het verstrekken van stukken over deze rekeningen is ook onderwerp van discussie geweest in het door [eiser] ingestelde hoger beroep tegen de eindbeschikking van de rechtbank van 23 december 2020. [gedaagde] heeft incidenteel appel ingesteld. Bij tussenbeschikking van 23 maart 2022 heeft het gerechtshof Den Haag het volgende, voor zover van belang in deze procedure, beslist:
(..)
Onroerend goed
De woning [adres 1] te [woonplaats 2]
(..)
4.8
In de bestreden beschikking is door de rechtbank de wijze van verdeling gelast. Zoals tussen partijen overeengekomen zal de woning moeten worden getaxeerd op de in de bestreden beschikking aangegeven wijze. Tussen partijen is na de bestreden beschikking een geschil gerezen over de peildatum voor de taxatie; de vrouw wenst daarvoor de peildatum van 11 juni 2020 aan te houden, de man wenst evenwel de datum van de verdeling dan wel de datum van de beschikking van het hof daartoe te hanteren. Het hof zal op dit punt een beslissing geven. Naar vaste rechtspraak komt als peildatum voor de waardering van de echtelijke woning de datum van de bestreden beschikking in aanmerking, nu partijen toen overeenstemming hadden over de toedeling en in hoger beroep nog slechts de financiële afwikkeling aan de orde is. Het hof stelt op dit punt vast – anders dan de rechtbank – dat aan de man de helft van de overwaarde toekomt en de vrouw in het kader van de verdeling de helft van de overwaarde per 23 december 2020 aan de man dient te vergoeden. De grief van de man slaagt in zoverre.
De woning aan de [straatnaam 1] te [woonplaats 1] , [land] en de woning aan de [straatnaam 2] te [woonplaats 1] , [land]
(..)
4.11 (..)
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat zowel de kavel grond alsmede de twee woningen in de huwelijksgemeenschap van partijen vallen en dat dit onroerend goed tussen partijen moet worden verdeeld. Nu het hof verwacht dat de man zijn leven verder zal opbouwen in [land] , acht het hof het redelijk om de kavel met daarop de twee woningen aan de man toe te delen. Partijen zijn beide gerechtigd tot de overwaarde van het onroerend goed in [land] , zodat de man aan de vrouw dient te vergoeden de helft van de overwaarde (taxatiewaarde minus eventuele hypothecaire schulden) wegens overbedeling. Over de waarde van het onroerend goed in [land] is door partijen bij het hof niets naar voren gebracht. Ter bepaling van de overwaarde zal door partijen een taxateur in [land] moeten worden aangezocht die de waarde van het onroerend goed op de peildatum (datum beschikking hof) zal vaststellen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en aldus bepalen.
(..)
Huuropbrengsten van de woningen in [land]
(..)
4.13
Het hof overweegt als volgt. Nu de woningen in [land] in de huwelijksgemeenschap van partijen vallen, komt op grond van artikel 3:172 BW in beginsel aan beide partijen de huuropbrengst toe die uit de verhuur van deze woningen is verkregen totdat de woning aan een van partijen is toegedeeld. De huur is immers de vrucht uit de ontbonden gemeenschap. In zoverre treft de grief van de man doel. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep om de man te veroordelen om de huurpenningen over de periode maart 2017 tot en met mei 202l aan de vrouw te voldoen dan ook afwijzen.
(..)
Informatieverstrekking door de vrouw
4.21
De rechtbank heeft de wijze van verdeling gelast van een drietal beleggingsverzekeringen, een tweetal levensverzekeringen en een levensloopregeling op naam van de vrouw. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat de vrouw aan de man het bewijs zal doen toekomen van de waardes van deze verzekeringen en van de levensloopregeling op de peildatum. De man grieft niet tegen de wijze van verdeling, maar stelt zich op het standpunt dat de vrouw nalaat op dit punt de benodigde informatie aan hem te verstrekken. De vrouw verweert zich door te stellen dat zij de verzochte informatie wel wil verstrekken, maar dat zij op basis van de beschikking van de rechtbank ook informatie van de man dient te krijgen met betrekking tot de huizen in [land] . De vrouw wenst 'gelijk over te steken'.
4.22
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:83 BW is de vrouw gehouden om de man, desgevraagd, inlichtingen te verschaffen over de samenstelling van de gemeenschap en over hetgeen op de peildatum aanwezig is. Het argument dat de vrouw 'gelijk wilde oversteken' en van de man informatie wilde over het onroerend goed in [land] , gaat niet op, nog daargelaten dat het hof op dit punt anders zal beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. De grief van de man treft doel en het hof zal de vrouw bevelen de door de man gevraagde informatie te verstrekken. Gelet op de toezegging van de vrouw dat zij de intentie heeft de benodigde informatie te verstrekken, ziet het hof geen aanleiding om een dwangsom op te leggen. Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
(..)
2.4.
Bij eindbeschikking van 29 maart 2023 heeft het gerechtshof als volgt beslist:

4. De beslissing
Het hof, in principaal en in incidenteel appel:
vernietigt de in de bestreden beschikking gelaste wijze van verdeling op de volgende punten:
- voor zover daarbij is beslist over de financiële afwikkeling van de toedeling van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 2] aan de vrouw;
- voor zover daarbij de twee woningen te [land] aan de vrouw zijn toegedeeld, zonder nadere verrekening met de man;
- voor zover is bepaald dat de huuropbrengsten van de woningen in [land] aan de vrouw toekomen;
- voor zover de aandelen Shell aan de vrouw zijn toegedeeld zonder nadere verrekening:
en, in zoverre opnieuw rechtdoende, beslist op deze punten zoals opgenomen onder r.o. 4.8, 4.11, 4.12 en 4.25 van de tussenbeschikking;
beveelt - in aanvulling op de bestreden beschikking - dat de vrouw aan de man de informatie moet verstrekken zoals opgenomen onder r.o. 4.22 van de tussenbeschikking;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; (..)”
2.5.
De beschikkingen van het gerechtshof zijn in kracht van gewijsde gegaan.
2.6.
Op 20 augustus 2022 heeft een [naam] taxateur de waarde van het onroerend goed in [woonplaats 1] getaxeerd op 475.000,- kwacha (USD 30.645,-).
2.7.
Op 16 mei 2023 heeft [eiser] bericht van de notaris ontvangen dat [gedaagde] de financiering heeft verkregen voor de overname van het aandeel van [eiser] in de woning aan de [adres 1] [woonplaats 2] (hierna: ‘de woning) en dat [eiser] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld.
2.8.
[gedaagde] heeft op 5 september 2023 een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin zij vordert dat [eiser] haar de helft van de genoten huuropbrengsten van de woning in [land] betaalt, dat hij haar informatie verschaft over de verzwegen kavels in [land] , dat [eiser] wordt verplicht om [gedaagde] toegang te verschaffen om een nieuwe taxatie uit te voeren van de woning in [land] en te verklaren voor recht dat de waarde van de verzekeringen en aandelen € 27.574.26 resp. € 779,68 bedraagt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de schriftelijke bewijsstukken te verstrekken zoals omschreven onder randnummer 26, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, indien [gedaagde] nalatig is om hieraan (op enig onderdeel) haar medewerking te verlenen;
[gedaagde] te veroordelen om binnen 3 werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de door [gedaagde] reeds ingeschakelde notaris van notariskantoor Benschop & Figee Netwerk Notarissen haar medewerking te verlenen aan het opstellen en verlijden van de akte van verdeling van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 2] , daaronder ook begrepen het verstrekken van gegevens en stukken die nodig zijn voor het opstellen van de notariële akte;
te bepalen dat indien en zodra [gedaagde] in gebreke blijft bij de medewerking als gevorderd onder 2, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de vrouw en in dat geval haar toestemming en wilsverklaring vervangt,
te bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning tussen partijen aldus zal worden verdeeld dat de overwaarde (die in elk geval bestaat uit de gerealiseerde verkoopwaarde, minus de hoogte van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de notariële overdracht, en minus de kosten van de notaris bij helfte zal worden verdeeld;
[gedaagde] te veroordelen om uiterlijk ter gelegenheid van het transport van de woning aan [eiser] te voldoen € 169.398,44 althans een voorschot op de overbedelingsuitkering te voldoen van € 160.771;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

Vordering 1: afgifte stukken

4.1.
[eiser] vordert afgifte van stukken met betrekking tot de waarde op de peildatum van bankrekeningen en beleggings- en levensverzekeringen. De voorzieningenrechter wijst deze vordering af. Er zijn immers al twee uitspraken – het kort geding vonnis van 30 juni 2021 en de beschikking van het gerechtshof van 29 maart 2023 – waarin is bepaald dat [gedaagde] de door [eiser] gevraagde stukken moet verstrekken. In het kort geding vonnis is zelfs een dwangsom opgelegd als prikkel tot nakoming. [eiser] heeft niet toegelicht welk belang hij nu nog heeft bij een veroordeling op dit punt. Bovendien heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij alle stukken die zij heeft, heeft toegezonden aan [eiser] en dat er niet meer is om over te leggen. Niet uitgesloten kan worden dat dit juist is en dat er dus niets meer is dat nog kan worden overgelegd. Dit alles betekent dat de vordering bij gebrek aan belang wordt afgewezen.
Vordering 2 en 3: verdeling van de woning
4.2.
Vaststaat dat [gedaagde] nog geen uitvoering heeft gegeven aan wat het gerechtshof in zijn onherroepelijke beschikking over de verdeling van de woning heeft bepaald. Dat is voldoende om aan te nemen dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij nakoming van deze beschikking. Daar komt bij dat het in zaken als de onderhavige uitgangspunt is dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven.
4.3.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan het opstellen en verlijden van de akte van verdeling van de woning. Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat het gerechtshof heeft geoordeeld dat de woning tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort, dat de woning aan [gedaagde] is toebedeeld en dat aan [eiser] de helft van de overwaarde per 23 december 2020 toekomt. [gedaagde] voert als verweer aan dat ook zij tot afwikkeling van de voormalige huwelijksgemeenschap wil komen, maar dat zij in één keer alle vermogensbestanddelen, inclusief die in [land] , wil afwikkelen.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Hoewel het gerechtshof dit heeft bepaald en zijn uitspraken in kracht van gewijsde zijn gegaan, heeft [gedaagde] tot op heden niet meegewerkt aan het overnemen van het aandeel van [eiser] in de woning. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat hij belang heeft bij de afwikkeling van de gemeenschappelijke eigendom van de woning, alleen al omdat hij dan niet langer aansprakelijk is voor de hypotheekschuld. Gelet hierop zal de vordering onder 2 grotendeels worden toegewezen. [gedaagde] heeft gewezen op haar belang om te voorkomen dat na de overdracht van de woning in Nederland geld toekomt aan [eiser] terwijl uit hoofde van de verdeling van vermogensbestanddelen in [land] geld aan [gedaagde] toekomt, zodat hiermee per saldo een restitutierisico ontstaat. Dit belang is reëel (gelet op het hierna onder 4.8 tot en met 4.16 overwogene). Dit hoeft echter niet aan overdracht van het aandeel van [eiser] in de woning aan [gedaagde] in de weg te staan. Dit betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan het opstellen en verlijden van de akte van verdeling van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 2] . De gevorderde termijn van drie werkdagen na een verzoek tot medewerking van de notaris acht de voorzieningenrechter gelet op de status van het dossier bij die notaris redelijk. Een expliciete veroordeling voor het verstrekken van gegevens en stukken die nodig zijn voor het opstellen van de notariële akte is niet vereist, omdat dit voortvloeit uit het verlenen van medewerking aan het opstellen van de akte. Dit deel van de vordering wordt dus afgewezen.
4.5.
De vordering onder 3 vat de voorzieningenrechter op als een vordering op grond van artikel 3:300 lid 1 BW. Wanneer [gedaagde] weigert haar medewerking te verlenen aan de ondertekening van de akte van verdeling, wordt bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW.
Vordering 4: verdeling verkoopopbrengst
4.6.
[eiser] vordert te bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning (verkoopwaarde min de hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en min de kosten van de notaris) tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld.
4.7.
De voorzieningenrechter wijst de vordering af, omdat deze een declaratoir karakter heeft en daarom in kort geding niet kan worden toegewezen. Bovendien heeft het gerechtshof omtrent de verdeling van de overwaarde van de woning al een beslissing genomen. In kort geding bestaat geen ruimte daarover anders te beslissen.
Vordering 5: geldvordering
4.8.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van primair
€ 169.398,44 en subsidiair een bedrag van € 160.771 als voorschot op de overbedelingsuitkering. Dit betreft een geldvordering. Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Om een dergelijke vordering in kort geding te kunnen toewijzen, is nodig dat die vordering in voldoende mate vaststaat. Ook moet er sprake zijn van omstandigheden die meebrengen dat, vanwege een grote mate van spoedeisendheid, een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Ten slotte moet rekening worden gehouden met het risico dat de eiser het geldbedrag niet kan terugbetalen in het geval hij in de bodemprocedure alsnog in het ongelijk wordt gesteld.
4.9.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het gerechtshof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft vastgesteld en dat hieruit volgt dat [gedaagde] een bedrag van € 169.398,44 aan [eiser] is verschuldigd. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij deze vordering, omdat hij sinds 2017, althans sinds juni 2020, wacht op gelden die aan hem toekomen. [eiser] heeft het geld dringend nodig om in zijn levensonderhoud in [land] te voorzien en daar een nieuw leven op te bouwen.
4.10.
[gedaagde] voert als verweer aan dat de berekening van de overbedelingsvordering onvolledig is, omdat er relevante posten ontbreken en/of onjuist zijn en omdat er sprake is van een rekenfout van € 14.000,-. [gedaagde] voert verder aan dat voordat enige betaling aan [eiser] wordt gedaan, hij [gedaagde] moet informeren over de vermogensbestanddelen in [land] . Mocht immers blijken dat [eiser] een lager bedrag toekomt dan in deze procedure wordt vastgesteld, dan is er sprake van een restitutierisico, althans de onmogelijkheid voor [gedaagde] om haar vordering op [eiser] te verhalen.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.12.
Volgens [eiser] – en dit erkent [gedaagde] – bedraagt de helft van de overwaarde van de woning in Nederland op basis van de beschikking van het gerechtshof € 160.777,-. Tussen partijen staat dus vast dat dit bedrag aan [eiser] toekomt. Voor de berekening van het bedrag dat ‘onder de streep’ vanwege overbedeling aan [eiser] toekomt, moet ook rekening gehouden worden met de verdeling van de overige bestanddelen van de gemeenschap. Voor zover in dit kort geding van belang gaat het om de waarde van het onroerend goed in [woonplaats 1] en eventuele huuropbrengsten die in het verleden met dat onroerend goed zijn gerealiseerd. Dit staat op zichzelf niet ter discussie. [eiser] meent dat die huuropbrengsten er niet zijn geweest, maar vast staat dat
alser huuropbrengsten waren deze in de verdeling moeten worden betrokken.
4.13.
[eiser] meent dat voor de waarde van het onroerend goed in [woonplaats 1] moet worden uitgegaan van de in 2.6 bedoelde taxatie. [gedaagde] betwist dat. Zij heeft dit geschilpunt onderdeel gemaakt van de door haar gestarte bodemprocedure en heeft in dit kort geding onder andere gesteld dat woningen in de omgeving gemiddeld tussen de € 80.000,- en
€ 120.000,- waard zijn. In dit kort geding kan, gelet op de betwisting door [gedaagde] en op het feit dat op dit punt door het gerechtshof geen beslissing is genomen, niet zonder meer van de door [eiser] gestelde waarde worden uitgegaan. Omdat [eiser] heeft gesteld en [gedaagde] op zichzelf niet heeft betwist dat de woning niet in goede staat verkeert, kan wel worden aangenomen dat die waarde zeker niet hoger zal zijn dan € 120.000,-, waarvan de helft aan [gedaagde] zou toekomen.
4.14.
In dit kort geding kan ook niet als uitgangspunt worden genomen dat er geen huuropbrengsten zijn geweest die in de verdeling moeten worden betrokken. Daarover moet in de bodemprocedure verder worden geprocedeerd. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat volgens [gedaagde] een huuropbrengst van USD 58.400,- is gerealiseerd, waarvan de helft aan haar zou toekomen.
4.15.
[gedaagde] meent dat er nog andere [naam] kavels tot de gemeenschap behoren. [eiser] heeft het bestaan daarvan tot dusverre volgens haar verzwegen. De voorzieningenrechter laat dat standpunt buiten beschouwing. Uitgangspunt is de omvang van de gemeenschap zoals die volgt uit de beschikkingen van het gerechtshof (en de daaraan voorafgegane beschikking van de rechtbank). Het staat [gedaagde] vrij te proberen in rechte vastgesteld te krijgen dat de gemeenschap groter is dan waarvan het gerechtshof is uitgegaan, maar voor dit moment geldt hetgeen volgt uit die eerdere vaststelling.
4.16.
De voorgaande overwegingen brengen mee dat, ook indien wordt uitgegaan van de maximale waarde van het onroerend in [land] zoals door [gedaagde] gesteld en van het bestaan van de door haar gestelde huurinkomsten, dan nog steeds een aanzienlijke vordering uit overbedeling voor [eiser] resteert. De geldvordering van [eiser] is in zoverre dus voldoende ‘hard’ om in kort geding te kunnen worden toegewezen. Niettemin moet rekening gehouden worden met het restitutierisico dat [gedaagde] loopt. [eiser] is immers van plan het geld te gebruiken om te voorzien in zijn levensonderhoud in [land] . Met beide belangen kan rekening gehouden worden door van de geldvordering slechts een deel toe te wijzen waarover, gelet op het voorgaande, in redelijkheid geen discussie kan bestaan. De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiser] op grond van deze afweging toewijzen tot een bedrag van € 40.000,-. Dit heeft logischerwijs tot gevolg dat het restant van de overwaarde van de woning in [woonplaats 2] bij de notaris moet blijven in afwachting van een definitieve beslissing.
Vordering 6: de proceskosten
4.17.
Partijen zijn ex-echtgenoten. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel in zaken tussen ex-echtgenoten. Daarom worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om, na betekening van dit vonnis, binnen drie werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van notariskantoor Benschop & Figee Netwerk Notarissen, haar medewerking te verlenen aan het opstellen en verlijden van de akte van verdeling van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 2] ,
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] de in 5.1 bedoelde medewerking niet verleent, dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke wilsverklaring, medewerking en/of handtekening van [gedaagde] in de akte van verdeling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk ter gelegenheid van de ondertekening van de akte van verdeling van de woning, een bedrag van € 40.000,- aan [eiser] te betalen,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.3608/1980