Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1 primair (doodslag), het onder 2 primair (poging doodslag) en het onder 3 primair (poging doodslag) ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren;
- een ontzegging voor de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd gedurende waarin het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
4.Waardering van het bewijs
aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg – het overlijden van de slachtoffers – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is bovendien vereist dat de verdachte
wetenschapheeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging ook bewust heeft
aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er (lichtvaardig) van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, en dus schuld heeft aan het ongeval, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
a) de verkeersregels
subsidiairten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
subsidiair
subsidiair
subsidiair
5.Strafbaarheid feiten
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid van deze wet;
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid van deze wet;
3.overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
in beginseleen gevangenisstraf van vier jaar (48 maanden) passend, uitgaande van drie feiten en meerdere slachtoffers, alsmede de eendaadse samenloop van die feiten.
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Bijlagen
10.Beslissing
niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
gevangenisstraf voor de duur van 45 (vijfenveertig) maanden.
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
5 (vijf) jaren;