ECLI:NL:RBROT:2023:9086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
23/116 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing omzettingsverzoek faillissement naar schuldsaneringsregeling met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft verzoekster op 9 mei 2023 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement, uitgesproken op 8 maart 2022, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling verzocht. Tijdens de zitting op 4 september 2023 zijn zowel verzoekster als de curator, mr. M.P.J. van der Linden, gehoord. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 15b van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelt dat verzoekster, gezien haar eerdere schuldsaneringsregeling in 2013 en de omstandigheden rondom haar faillissement, ontvankelijk is in haar verzoek.

De rechtbank heeft vervolgens de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling onderzocht. Het verzoek wordt alleen toegewezen als verzoekster te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet verwijtbaar is voor het niet indienen van een verzoek tot schuldsanering eerder, en dat er voldoende aannemelijk is dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot haar schulden onder controle heeft gekregen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verklaring van verzoekster over het ontbreken van haar administratie en haar pogingen om betalingsregelingen te treffen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen. De rechtbank heeft het salaris van de curator vastgesteld en de termijn van de schuldsaneringsregeling op achttien maanden gesteld, eindigend op 11 maart 2025. De rechtbank heeft ook de benoeming van de rechter-commissaris en de bewindvoerder geregeld. De uitspraak is gedaan door mr. C.G.E. Prenger en in aanwezigheid van griffier mr. S.B.M. Caciano op 11 september 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 11 september 2023
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster,
curator: mr. M.P.J. van der Linden.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 mei 2023 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar op
8 maart 2022 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter zitting van 4 september 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoekster], verzoekster;
  • de heer mr. M.P.J. van der Linden, curator.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Ontvankelijkheid verzoek
Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid, Fw stelt, is dat, wanneer een verzoek(st)er niet op eigen aangifte maar op rekest failliet is verklaard, wordt vastgesteld dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem/haar toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend.
Gelet op de eerdere wettelijke schuldsaneringsregeling van verzoekster waarbij in april 2013 een schone lei is verleend en de op dat moment geldende tienjaarstermijn, oordeelt de rechtbank dat het destijds niet met succes indienen althans niet doorzetten van een verzoek tot toepassing schuldsaneringsregeling, verzoekster niet is toe te rekenen. Daarmee is voldaan aan de vereiste van artikel 15b lid 1 Fw.
De curator heeft voorts verklaard dat een akkoord met de schuldeisers niet tot de mogelijkheden behoort.
Verzoekster is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Toelating tot de Wsnp
De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende grond is gebleken voor afwijzing van het verzoek tot opheffing van het op 8 maart 2022 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster zal dus worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De rechtbank ligt dit als volgt toe.
Wettelijk kader
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoekster dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekster kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster voor wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Goede trouw; toepassing hardheidsclausule
De rechtbank heeft in het bijzonder gekeken naar de schulden aan de Belastingdienst met een totaalbedrag van € 127.510,-- en de schuld aan het UWV (betreffende de terugvordering van de uitgekeerde subsidie de tijdelijke Noodmaatregeling Overbrugging Werkgelegenheid (hierna: de NOW)) ten hoogte van € 72.758,77. Door het ontbreken van delen van de administratie kon de ontvangen NOW achteraf niet worden verantwoord. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke schuld in beginsel verwijtbaar is.
Door het ontbreken van die administratie is ook niet goed inzichtelijk of de schulden aan de Belastingdienst zijn ontstaan doordat er geen aangiftes zijn gedaan of dat deze anderszins niet te goeder trouw zijn ontstaan of onbetaald gelaten.
Er bestaat gelet op het voorgaande in beginsel aanleiding om het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, echter, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is.
Verzoekster heeft een verklaring gegeven voor het (gedeeltelijk) ontbreken van de administratie. Zij heeft ter zitting verklaard dat de administratie na faillissement heel lang aanwezig is geweest in het bedrijfspand, maar dat die is weggegooid door de doorstartende partij. Verzoekster had bovendien tot onderdelen van de digitale administratie geen toegang meer, omdat de aanbieder van de software de toegang had afgesloten. In die tijd speelde ook veel in het persoonlijke leven van verzoekster, onder andere door gebeurtenissen in het leven van haar zoon, waardoor zij ook niet eerder zelf de administratie heeft veiliggesteld. De rechtbank weegt dit mee als enigszins verzachtende omstandigheden. Verzoekster heeft voorts aangegeven dat zij wel heeft geprobeerd om betalingsregelingen te treffen met al haar schuldeisers. Zij heeft in 2021 (ruim voor het faillissementsrekest) ook al hulp gezocht bij schuldhulpverlenende instanties en ook bekeken hoe zij het bedrijf het beste kon beëindigen. De schuldenlast is, gelet op de aard van de onderneming en de periode waarin zij actief is geweest, niet buitensporig. Niet is gebleken, dat schuldenares actief handelingen heeft verricht, die hebben geleid tot benadeling van de schuldeisers. In dat verband overweegt de rechtbank dat schuldenares heeft verklaard dat zij op enig moment wel heeft geprobeerd het verlies te beperken door risicovolle investeringen; per saldo heeft zij daar geen verlies op geleden. Voorts is ter zitting gebleken dat verzoekster zich heeft gerealiseerd dat het ondernemen niet goed is verlopen en dat zij ook niet meer voornemens is om te gaan ondernemen. Al met al is de rechtbank van oordeel dat er in voldoende mate sprake is van een wending ten goede.
Door bovenstaande, en mede gelet op de verklaring van de curator dat de communicatie met verzoekster over het algemeen goed verlopen is, is bij de rechtbank bovendien het vertrouwen ontstaan dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. De rechtbank merkt in dit verband op dat de gemeente Hoeksche Waard heeft aangegeven dat er op dit moment op medisch/psychische gronden geen sollicitatieverplichting geldt. In de schuldsaneringsregeling zal moeten worden onderzocht of een (tijdelijke) vrijstelling van de sollicitatieverplichting zal moeten gelden.
Conclusie
De rechtbank zal het verzoek toewijzen en het salaris van de curator en de verschotten vaststellen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- heft het faillissement van verzoekster op;
- stelt het salaris van de curator en de verschotten definitief vast op € 9.053,22 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag ten laste van schuldenares;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster],geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats];
- stelt de termijn van de regeling vast op achttien maanden, te rekenen vanaf de datum van dit vonnis, waardoor deze termijn eindigt op 11 maart 2025;
- benoemt in de schuldsaneringsregeling van schuldenares tot rechter-commissaris
mr. M. Aukema;
- en stelt aan tot bewindvoerder R.I. de Jong,
postadres: [postadres]
;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan schuldenares gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. S.B.M. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 september 2023.