ECLI:NL:RBROT:2023:9074

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
C/10/664399 / KG ZA 23-764
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot verbod op betreden gezamenlijke huurwoning en uitschrijving uit BRP in kort geding

In deze zaak, die op 28 september 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de vrouw, eiseres, een verbod voor de man, gedaagde, om de gezamenlijke huurwoning te betreden en om zich uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (BRP). De vrouw stelde dat er sprake was van huiselijk geweld en dat zij een spoedeisend belang had bij het verbod, aangezien zij de zorg voor hun minderjarige zoon had. De man betwistte de beschuldigingen van huiselijk geweld en voerde aan dat hij niet anders kon dan in de woning blijven, omdat hij nergens anders terecht kon. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat het belang van de man bij het behoud van de woning zwaarder woog dan het belang van de vrouw. Daarom werden de vorderingen van de vrouw afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/664399 / KG ZA 23-764
Vonnis in kort geding van 28 september 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A. Aksü te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 september 2023, met 3 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 4 producties;
  • de productie 4 van de vrouw;
  • de mondelinge behandeling op 14 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2021 tot maart 2023 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is een (thans nog) minderjarige zoon geboren.
2.2.
Met ingang van 15 juni 2022 huren partijen van Stichting Havensteder de woning gelegen aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: de Woning).
2.3.
Bij brief van 15 augustus 2023 heeft de advocaat van de vrouw, in het kader van het einde van de relatie tussen partijen, aan de man een voorstel gedaan met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van en de omgang met de zoon, kinderalimentatie en het recht op de gezamenlijke huurwoning. De man heeft daar niet op gereageerd.
3. Het geschil
3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te verbieden de Woning zonder toestemming van de vrouw te betreden tot het moment dat in een bodemprocedure is beslist over voortzetting van het huurrecht, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per overtreding, met een maximum van € 10.000,-;
II. te bepalen dat het onder I. gevorderde met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer kan worden gelegd;
III. om de man te gebieden om zich binnen een week na het wijzen van het vonnis, dan wel onmiddellijk na betekening ervan in de Basisregistratie Personen van de gemeente Rotterdam uit te schrijven van het adres van de Woning, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat de man daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-;
IV. om te bepalen dat indien de man niet aan dit laatstgenoemd gebod voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de onder III. bedoelde uitschrijving, zodat de vrouw op grond van dit vonnis de opdracht tot uitschrijving kan verstrekken.
3.2.
Het verweer van de man strekt ertoe de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw stelt dat zij er een (spoedeisend) belang bij heeft dat de man niet meer in de Woning verblijft. Tijdens de relatie is er sprake geweest van huiselijk geweld (slaan en duwen), waarvan de vrouw meldingen heeft gedaan bij de politie en Veilig Thuis. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij schriftelijke verklaringen overgelegd van drie vriendinnen. Samenwonen levert forse spanningen op en de vrouw vreest voor nieuwe escalaties. Daarnaast maakt de vrouw meer aanspraak op uitsluitende voortzetting van het huurrecht, waartoe zij een bodemprocedure zal starten. Zij heeft de zorg en het eenhoofdig gezag over de minderjarige zoon van partijen, volgt een zogenaamde Beroeps Begeleidende Leerweg-opleiding en heeft een inkomen van circa € 1.450,- bruto per maand. De man heeft de afgelopen maanden verbleven bij zijn moeder en kan daar dus terecht. Bovendien heeft hij met zijn hogere inkomen meer alternatieven op de huurmarkt.
4.2.
De man voert aan dat partijen meer tijd nodig hebben om een regeling voor de afwikkeling van de relatie te treffen en dat hij er belang bij heeft om in de tussentijd in de Woning te blijven. De man kan nergens anders terecht, ook niet bij zijn moeder. Indien hij de Woning moet verlaten, zal niet alleen het contact met zijn minderjarige zoon moeizaam verlopen, ook zal de man de omgang met een andere zoon uit een vorige relatie niet kunnen hervatten. Verder zal het negatieve gevolgen hebben voor zijn baan en zijn opleiding.
De man betwist dat er sprake zou zijn van huiselijk geweld of zodanige spanningen dat hij de Woning moet verlaten. Partijen kunnen elkaar goed mijden en enkel communiceren omwille van hun zoon.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een onhoudbare situatie tussen partijen. Dat de vrouw bij politie en Veilig Thuis meldingen heeft gedaan van huiselijk geweld, is niet onderbouwd. De door haar overgelegde drie schriftelijke verklaringen zijn op zichzelf, tegen het licht van de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende om het door haar gestelde huiselijk geweld aan te nemen. Hoewel alleszins aannemelijk is dat er forse spanningen tussen partijen zijn, is vooralsnog niet gebleken dat die spanningen hoofdzakelijk te wijten zijn aan één van partijen. De man is contractueel medehuurder van de Woning, draagt bij aan de betaling van de huurpenningen en de vaste lasten en heeft in het algemeen recht op omgang met zijn zoon. Duidelijk is dat hij niet op korte termijn andere woonruimte zal vinden en niet gebleken is dat hij voor langere tijd bij zijn moeder terecht kan.
4.4.
Partijen hebben er beiden belang bij om, indien zij zelf niet tot overeenstemming kunnen komen, op korte termijn een bodemprocedure te voeren waarin wordt beslist aan welke partij het huurrecht van de Woning toekomt. Dat neemt niet weg dat, onder de in 4.3. gegeven omstandigheden, het belang van de man bij behoud van de Woning zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij het uitsluitend gebruik ervan. Het gevorderde verbod aan de man om de Woning te betreden, wordt dan ook afgewezen. Dat betekent ook dat het gebod aan de man, om zich uit het adres van de Woning te schrijven, hetzelfde lot deelt.
4.5.
Uitgangspunt bij geschillen tussen partijen die een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zoals hier aan de orde, is dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De man heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die reden geven om van dat uitgangspunt af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door J. Mendlik en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023.
2091 / 3577