ECLI:NL:RBROT:2023:904

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/4215
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen verkeersbesluit voor parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een verkeersbesluit van 6 mei 2022 beoordeeld. Dit verkeersbesluit houdt in dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam twee parkeerplaatsen heeft aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiser, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft hem niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 februari 2023, waarbij eiser en zijn adviseur aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.

De rechtbank oordeelt dat het college eiser ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat het verkeersbesluit geen exacte locatie voor de laadpaal en parkeerplaatsen bevat, wat betekent dat de afstand tot de laadpaal niet relevant is voor de beoordeling van het belang van eiser. Eiser woont in een hofje waar de parkeerplaatsen zijn aangewezen, en zijn belangen zijn dus direct betrokken bij het besluit. De rechtbank concludeert dat eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor het college om zorgvuldig te oordelen over de ontvankelijkheid van bezwaren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam(het college)
(gemachtigde: mr. M.A.C. Kooij).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een verkeersbesluit van 6 mei 2022 waarbij het college twee parkeerplaatsen heeft aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn adviseur [naam] en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Het college heeft bij besluit van 6 mei 2022 twee parkeerplaatsen bij de oplaadpaal aan het [adres] aangewezen als parkeerplaatsen die als specifiek doel hebben het opladen van elektrische voertuigen. Eiser heeft tegen dit besluit tijdig bezwaar ingesteld. Het college heeft eiser in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Daartoe heeft het college erop gewezen dat om belanghebbende te kunnen zijn, er sprake moet zijn van gevolgen van enige betekenis. In dat verband heeft het college overwogen dat de afstand van woning tot aan de locatie van het verkeersbesluit te groot is om eiser als belanghebbende aan te merken. Voor het overige acht het college de aangevoerde omstandigheden onvoldoende om aan te nemen dat het belang van eiser zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere bewoners en weggebruikers. Tot slot maakt volgens het college de gevoelde betrokkenheid bij het hofje als subjectief belang, eiser geen belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt eiser
3.1.
Eiser voert aan dat het college hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar omdat hij geen belanghebbende zou zijn. Eiser stelt hiertoe ten eerste dat het college het zicht- en afstandscriterium onjuist heeft toegepast, nu het verkeersbesluit geen exacte locatie van de laadpaal bevat. Ten tweede voert eiser aan dat het college ten onrechte geen persoonlijk belang aanwezig heeft geacht. Eiser stelt in dit verband dat het gaat om een besloten hofje waaraan de achtertuinen van de omwonenden grenzen. Al deze omwonenden hebben volgens eiser een gelijk persoonlijk belang bij de gebruikmaking van voorzieningen in het hofje, zoals parkeerplaatsen, een veilige omgeving rond speelvoorzieningen en het niveau van beschikbaarheid. Tot slot voert eiser aan dat het college bij de beoordeling van de ontvankelijkheid ten onrechte geen acht heeft geslagen op zijn op 29 juli 2022 ingediende aanvullende reactie.
Standpunt van het college
3.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Volgens het college heeft eiser geen eigen direct persoonlijk belang dat hem
onderscheidt van andere weggebruikers en zijn er voor hem geen gevolgen van enige betekenis. Daarbij wijst het college erop dat de parkeerdruk niet verandert en er aan de voorzijde van de woningen voldoende parkeergelegenheid is. Dat geen exacte locatie voor laadpaal en parkeerplaatsen is aangegeven, is volgens het college een inhoudelijk punt dat vanwege de niet-ontvankelijkheid niet aan de orde kan komen. Datzelfde stelt het college ten aanzien van de door eiser aangevoerde parkeerdruk.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten moet dan ook van geval tot geval worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Iemand is slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit indien hij of zij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. [1]
4.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende, zoals ter zitting besproken, feitelijke situatie. Met het verkeersbesluit worden twee parkeerplaatsen aan [straatnaam] aangewezen voor het uitsluitend opladen van elektrische voertuigen. [straatnaam] betreft een hofje met één toegang voor auto’s, en wordt omsloten door drie huizenblokken met een beperkt aantal woningen. In het midden van het hofje bevindt zich een kinderspeelplaats. Alle tuinen van de aanliggende woningen hebben een uitgang die uitkomt op het hofje. [straatnaam] biedt parkeergelegenheid voor (onder meer) de omwonenden.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college eiser ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Daartoe acht de rechtbank ten eerste van belang dat het verkeersbesluit geen locatie aangeeft voor de gereserveerde parkeerplaatsen. Het verkeersbesluit stelt alleen dat de parkeerplaatsen worden aangewezen bij de oplaadpaal aan het [straatnaam]. Het besluit bevat echter geen nadere locatieaanduiding van de oplaadpaal. Het besluit vormt de basis voor de beoordeling van het belang, niet de latere concretisering die het college daaraan geeft. Nu de tuin van eiser direct aan het [straatnaam] grenst en de laadpaal, gelet op het onbepaalde besluit, ook direct achter het huis van eiser zou kunnen worden geplaatst, heeft het college bij de beoordeling van de vraag of eiser belanghebbende is, ten onrechte betrokken dat de afstand tot de laadpaal 60-65 meter bedraagt.
Ook uitgaande van deze afstand is de rechtbank van oordeel dat het college eiser ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Het verkeersbesluit heeft betrekking op een besloten en in omvang beperkt hofje dat (voornamelijk) wordt gebruikt door de omwonenden van wie achtertuin aan het hofje grenst. In het licht van de bezwaren van eiser die zien op het gebruikmaken van de voorzieningen van het hofje, zoals parkeerplaatsen, een veilige omgeving rond speelvoorzieningen en het niveau van beschikbaarheid, acht de rechtbank de afstand van de woning tot de laadpaal in dit geval niet van belang. Of de laadpaal zich in het hofje op 20 meter of 80 meter van zijn woning bevindt, maakt voor eiser immers geen verschil. De rechtbank is verder van oordeel dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd een voldoende persoonlijk belang is gelegen. Dit belang van eiser, als aanwonende van het hofje, onderscheidt zich in voldoende mate van het belang van andere willekeurige weggebruikers. De mogelijke gevolgen van het besluit voor eiser acht de rechtbank mede bij gebreke van objectieve gegevens daarover van voldoende betekenis. Nu het college geen onderzoek heeft gedaan naar parkeerdruk en feitelijke beschikbaarheid van parkeerplaatsen kan het college aan eiser in het kader van de ontvankelijkheid van zijn bezwaar niet tegenwerpen dat hij geen gevolgen ondervindt.
4.4.
De rechtbank concludeert dat eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt bij het primaire besluit, in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaar daartegen is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond slaagt.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan buiten bespreking blijven wat eiser heeft aangevoerd over het door het college buiten de beoordeling laten van later door hem ingediende stukken.

Verzoek om een voorlopige voorziening

5.1.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om de werking van het verkeersbesluit te schorsen zodat op de betreffende plaatsen weer vrij kan worden geparkeerd, zolang niet inhoudelijk op het bezwaar is beslist.
5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat er reeds vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang geen grond is voor een voorlopige voorziening.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek af. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een zodanig spoedeisend belang dat eiser de beslissing op bezwaar niet kan afwachten. Voorts is bestreden verkeersbesluit niet evident onrechtmatig, zodat niet op voorhand vaststaat dat het besluit in bezwaar zeker niet in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar, kan de rechtbank geen inhoudelijk oordeel geven over de zaak.
6.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkt hierbij op dat de aanvrager van de laadplaats hierbij belanghebbende is.
6.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.
Eiser heeft voor het bijwonen van de zitting een vergoeding voor reis-en verletkosten (4 uur) gevraagd. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de verletkosten van € 211,20
(4 x uurloon van € 52,80) overweegt de rechtbank dat de verletkosten kosten zijn van tijdverzuim door vrijaf te moeten nemen voor het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis. Gelet op de duur van zowel het onderzoek ter zitting als de heen- en terugreis acht de rechtbank een verlet van in totaal 3 uur voor het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis van eiser aannemelijk. De rechtbank ziet aanleiding de door de eiser verzochte verletkosten van € 158,40 vanwege drie uur verlof en reiskosten (OV) van € 7,50 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 juli 2022;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 165,90;
- Wijst af het verzoek om bij voorlopige voorziening te gelasten dat het primaire besluit wordt geschorst hangende de beslissing op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van A.L.G. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar 9 februari 2023.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1541.