In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling beoordeeld. Eiser had een aanslag lokale heffingen voor het jaar 2020 ontvangen, welke hij niet tijdig had betaald. Na een aanmaning en een dwangbevel, diende eiser op 2 maart 2021 een pro forma bezwaarschrift in tegen de kosten van het dwangbevel. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, wat eiser aanvocht in beroep.
De rechtbank constateert dat het bestreden besluit onterecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de motivering niet voldeed aan het motiveringsbeginsel uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en onderzoekt of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. Eiser had meerdere kansen gekregen om zijn bezwaar te motiveren, maar had dit niet gedaan. De rechtbank oordeelt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven, ondanks de onjuiste motivering van de heffingsambtenaar.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Tevens wordt verweerder verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.