ECLI:NL:RBROT:2023:899

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/913
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn ZW-uitkering beëindigd zien worden door het UWV met ingang van 25 november 2019, na een besluit van 24 oktober 2019. Het UWV handhaafde deze beëindiging in een bestreden besluit van 19 januari 2022, waarop eiser in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en het UWV aanwezig waren.

Eiser, die voorheen werkzaam was als brandpreventiemonteur en industrieel schoonmaker, had zich op 9 oktober 2018 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser in staat is om met gangbare arbeid meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 25 mei 2022 geconcludeerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen en dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.

De rechtbank oordeelt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser juist heeft vastgesteld en dat de door eiser genoemde klachten voldoende zijn meegewogen in het onderzoek. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser meer dan 65% kan verdienen. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en moet het UWV het griffierecht van € 50,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.R. Dill,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering [1] .
Het UWV heeft eisers ZW-uitkering met het besluit van 24 oktober 2019 beëindigd met ingang van 25 november 2019. Met het bestreden besluit van 19 januari 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1.1.
Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als brandpreventiemonteur en industrieel schoonmaker voor gemiddeld 36,71 uur per week. Op 9 oktober 2018 heeft eiser zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Eiser is hierna in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering.
Voorafgaande procedure
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is eiser op 11 september 2019 op het spreekuur van de primaire arts van het UWV verschenen. In diens rapport heeft de arts, onder contraseign van een verzekeringsarts, overwogen dat niet volledig kan worden meegegaan in de door eiser gestelde beperkingen, maar dat er wel duidelijke klachten zijn die voortvloeien uit een (medisch) substraat. Er zijn daardoor milde, vooral preventieve, beperkingen van toepassing. De arts heeft gelet op eisers kwetsbaarheid voor depressie ook preventief beperkingen ten aanzien van werktijden en deadlines aangenomen. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arts op 2 oktober 2019 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiser niet meer in staat is het eigen werk als brandpreventiemonteur en industrieel schoonmaker te verrichten. Wel heeft de arbeidsdeskundige met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geduid. Op basis van die functies heeft eiser een verdiencapaciteit van meer dan 65%, namelijk 74,15%. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 2 januari 2020 na dossieronderzoek geconcludeerd dat er geen reden is om de door de primaire arts vastgestelde beperkingen in de FML te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er bij eiser geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden (‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’), omdat eiser niet is opgenomen in een AWBZ(-erkende) inrichting, geen tijdsintensieve behandeling ondergaat, geen zeer slechte levensprognose op korte termijn heeft en voldoende kan functioneren op micro-, meso- en macroniveau en heeft de primaire arts daarom terecht een FML opgesteld. De primaire arts heeft bij zijn lichamelijk onderzoek hypertonie in de paravertebrale spieren en een pijnlijke heupfunctie bij endorotatie en een pijnlijke rugfunctie bij anteflexie vastgesteld en heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van zware rug- en schouderbelasting. Ten aanzien van de psychische belastbaarheid heeft de primaire arts rekening gehouden met een verminderde stressbelastbaarheid door beperkingen te stellen ten aanzien van frequente deadlines en productiepieken, wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passend is te achten bij de voorgeschiedenis van eiser en het gegeven dat er bij het psychisch onderzoek geen bijzonderheden waren.
Verder is er rekening gehouden met het belang van een intact bioritme door werken in de nacht te beperken en met een licht energetisch verminderde belastbaarheid door aan te geven dat eiser niet meer dan ongeveer 8 uur per dag en ongeveer 40 uur per week arbeid kan verrichten in niet sterk onregelmatige diensten. Deze urenrestrictie past volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed bij de aard van eisers aandoeningen en waarborgt ook voldoende recuperatietijd.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in haar rapport van 8 januari 2020 geconcludeerd dat één van de eerder geselecteerde functies ongeschikt blijkt voor eiser, maar vastgesteld dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Dit heeft geleid tot een verdiencapaciteit van eiser van 72,06%, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de arbeidsdeskundige heeft onderschreven dat eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
2.3.
Op grond van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 januari 2020 heeft het UWV het primaire besluit vervolgens met het bestreden besluit gehandhaafd. Bij uitspraak van 10 december 2021 (zaaknummer ROT 21/2078) heeft deze rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard omdat het UWV de op de zaak betrekking hebbende stukken niet heeft overgelegd en niet bij de rechtbank is verschenen en heeft het UWV opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit van 19 januari 2022 heeft het UWV opnieuw het primaire besluit gehandhaafd onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 januari 2020.

Standpunten in beroep

4.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen en dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is. Hij acht zich vanwege zijn rugklachten en zijn psychische klachten niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een second opinion (de rechtbank begrijpt: om een onafhankelijke deskundige te benoemen). Hij wijst erop dat het bestreden besluit te laat is genomen en op dezelfde afwijzingsgronden berust als de eerder vernietigde beslissing op bezwaar. Zonder enige inhoudelijke behandeling of inachtneming van zijn bezwaren heeft het UWV vertraging in de behandeling van de zaak veroorzaakt. Eiser is van mening dat na de vernietiging van de vorige beslissing op het bezwaar hem een ZW-uitkering toegekend had moeten worden.
4.2.
Omdat eiser in beroep de medische grondslag van de besluitvorming heeft betwist, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser op 5 mei 2022 op het spreekuur gezien. In haar rapport van 25 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat eisers rugklachten tijdens de primaire beoordeling zijn erkend en dat in de FML beperkingen voor zware rugbelasting zijn aangenomen. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in lijn met de bevindingen van de primaire arts, geen objectiveerbare tekenen van
vermoeidheid of aanwijzingen voor een evident verminderde fysieke en/of mentale belastbaarheid heeft waargenomen, concludeert zij dat de combinatie van fysieke beperkingen als gevolg van de rugklachten en de instructies ten aanzien van werktijden in voldoende mate eventuele energetische beperkingen van eiser verdisconteren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er bij eiser op de datum in geding geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden (‘geen benutbare mogelijkheden’), omdat er geen sprake is van bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid (ADL: algemene dagelijkse levensverrichtingen), opname in een WLZ-erkende instelling, terminale situatie, onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op basis van een ernstige psychiatrische aandoening, wisselende mogelijkheden waarbij dan periodiek langere tijd sprake is van een situatie waarin iemand niet of nauwelijks zelfredzaam is, of verlies aan mogelijkheden waardoor iemand binnen drie maanden de zelfredzaamheid zal verliezen. In de chronisch inactieve hepatitis B van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien beperkingen ten aanzien van arbeid aan te nemen om bloed-bloed contact met derden te vermijden. Deze wijziging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 mei 2022 in een nieuwe FML vastgelegd.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 22 juni 2022 geconcludeerd dat één van de eerder geselecteerde functies ongeschikt blijkt voor eiser, maar vastgesteld dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Dit heeft niet geleid tot een wijziging van de mediaanfunctie en dus niet tot een gewijzigde verdiencapaciteit van eiser, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft onderschreven.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
5.2.
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
Oordeel rechtbank
6. Ter beoordeling staat of het UWV terecht eiser in staat acht om met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft bestaan uit dossierstudie, anamnese en eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting, en de tijdens de bezwaarfase overgelegde medische informatie meegewogen. Aansluitend op de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser onderzocht. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep de van de huisarts van eiser ontvangen informatie meegewogen. Hoewel de procedure voor het bestreden besluit de nodige gebreken vertoont, waaronder het door het UWV niet weersproken sturen van het formulier voor het deelnemen aan de hoorzitting naar een onjuist adres en het niet overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en het niet verschijnen ter zitting die tot de vernietiging van de eerdere beslissing op bezwaar hebben geleid, is er in deze procedure geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
7.2.
Er is ook geen aanleiding om de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De door eiser genoemde klachten waren bekend en zijn meegewogen in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Het UWV heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 mei 2022 voldoende gereageerd op wat eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. Daarbij is zij ook ingegaan op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. Uit de stellingen van eiser in beroep kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Het UWV heeft erkend dat eiser lichamelijke en psychische klachten heeft in verband waarmee hij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiser van mening over de mate waarin eiser daardoor beperkingen ondervindt. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de WIA niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig, of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband in beroep heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser in beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die daar aanleiding toe zouden kunnen geven. De rechtbank ziet geen aanleiding om de geluidsopname van eisers uitleg in oktober 2019 waarom hij niet kan werken - wat daar verder van zij - te beluisteren, zoals eiser de rechtbank ter zitting heeft aanbevolen, omdat eiser geen reden heeft gegeven waarom dat noodzakelijk zou zijn.
7.3.
Nu er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit is er geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser niet juist heeft vastgesteld. De geschiktheid van de (in beroep) geselecteerde functies is, in aanvulling op het rapport van de arbeidsdeskundige, in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 juni 2022 en het daarbij horende Resultaat functiebeoordeling voldoende toegelicht ten aanzien van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Er is geen grond om de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt moeten worden geacht.
7.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de (drie) geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat eiser verdiende voordat zij ziek werd, geeft een verdiencapaciteit van meer dan 65% (72,06%). Het UWV heeft daarom terecht bepaald dat eiser met ingang van 25 november 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
8. Omdat het UWV pas in beroep een volledige onderbouwing heeft gegeven voor de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit leidt ertoe dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, maar laat de rechtsgevolgen ervan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand omdat het UWV wel terecht heeft bepaald dat de verdiencapaciteit van eiser meer dan 65% is en hij dus niet meer in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.

Conclusie en gevolgen

9.1.
Het beroep moet gegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
In de schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ziet de rechtbank wel aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten in beroep en te bepalen dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
9.2.
De proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter rechtbankzitting, met een waarde per punt van € 837,-; wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het UWV aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 januari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ZW staat voor Ziektewet.