ECLI:NL:RBROT:2023:8986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
FT EA 23/557 en FT EA 23/558
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord en gedeeltelijke nihilstelling in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot dwangakkoord, ingediend door verzoeker op 8 juni 2023. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar één schuldeiser, mevrouw [naam01], weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling gunstiger is dan de wettelijke schuldsaneringsregeling en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met het voorstel. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van mevrouw [naam01]. De rechtbank heeft mevrouw [naam01] bevolen in te stemmen met de schuldregeling en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak is gedaan door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en mr. S.B.M. Caciano, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 11 september 2023
in de zaak van:
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 8 juni 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten mevrouw [naam01] , in behandeling bij het LBIO (hierna: mevrouw [naam01] ), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 4 september 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam02] en de heer [naam03] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw C.M. Lems, werkzaam bij Scheltens & Co Financiële Zorgverlening (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser mevrouw [naam01] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De beschermingsbewindvoerder heeft de rechtbank de beschikking met betrekking tot de nihilstelling kort na de zitting per e-mailbericht toegestuurd en heeft per e-mail van 5 september 2023 nadere informatie aangeleverd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien schuldeisers, die in totaal vier preferente en dertien concurrente vorderingen op verzoeker hebben. Deze schuldeisers hebben tezamen een bedrag van € 17.882,51 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 4 oktober 2022 een schuldregeling voor een periode van – per saldo – tweeëndertig maanden aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 100 % aan de preferente schuldeisers en 55,63 % aan de concurrente schuldeisers, tegen finale kwijting. Ten tijde van het aanbod bedroeg de schuldenlast € 18.196,51.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting aangegeven dat het LBIO voor een periode van vier maanden beslag heeft gelegd op het inkomen van verzoeker, maar dat er thans geen beslag meer ligt. Verder is ter zitting de vraag aan de orde geweest of er al sprake is van een nihilstelling. De beschermingsbewindvoerder heeft ten aanzien daarvan verklaard dat het verzoek tot nihilstelling is gestagneerd, omdat verzoeker de door zijn advocaat gevraagde stukken niet tijdig heeft aangeleverd. Na de zitting heeft de beschermingsbewindvoerder per e-mailbericht te kennen gegeven dat zij zich heeft vergist en dat de nililstelling bij beschikking van 23 februari 2023 heeft plaatsgevonden. Uit de nihilstellingsbeschikking kan worden opgemaakt dat de nihilstelling geldt per 8 juni 2021. Naar aanleiding van de ingangsdatum van de nihilstelling heeft de rechtbank de beschermingsbewindvoerder verzocht te verduidelijken hoe hoog de vordering van mevrouw [naam01] is, die wordt meegenomen in het traject, aangezien een deel van de vordering zoals vermeld in het verzoekschrift, bestaat uit bedragen waarover nihilstelling heeft plaatsgevonden. Bij e-mailbericht van 5 september 2023 heeft de beschermingsbewindvoerder de rechtbank bericht dat de vordering van mevrouw [naam01] , gelet op de nililstelling niet € 2.694,99, maar € 1.966,79 bedraagt. De huidige schuldenlast van verzoeker bedraagt hierdoor € 17.154,31.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Mevrouw [naam01] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.966,79 op verzoeker, welke 11,47 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar contacten met schuldhulpverlening heeft mevrouw [naam01] te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling. Daarbij zijn geen inhoudelijke bezwaren naar voren gebracht. Verder heeft mevrouw [naam01] , hoewel zij via het LBIO behoorlijk is opgeroepen en zij rechtstreeks door schuldhulpverlening geïnformeerd is over de zitting, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van mevrouw [naam01] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of mevrouw [naam01] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van mevrouw [naam01] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 11,47 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zestien van de zeventien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. De Faillissementswet is bovendien met ingang van 1 juli 2023 gewijzigd. De termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling bedraagt met ingang van 1 juli 2023 achttien maanden. De onderhavige minnelijke regeling is gebaseerd op een afloscapaciteit over tweeëndertig maanden. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het onderhavige akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van mevrouw [naam01] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om mevrouw [naam01] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Mevrouw [naam01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt mevrouw [naam01] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt mevrouw [naam01] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. S.B.M. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 september 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.