ECLI:NL:RBROT:2023:8985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
FT EA 23/440 en FT EA 23/441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan een schuldeiser, Invorderingsbedrijf, in het kader van een schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 2 mei 2023 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarbij hij een regeling heeft aangeboden aan zijn zeventien schuldeisers. De aangeboden regeling is goedgekeurd door zestien van de zeventien schuldeisers, die samen 99,6% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling gunstiger is dan de wettelijke schuldsaneringsregeling, die aanzienlijke kosten met zich meebrengt. Verzoeker heeft een erfenis ontvangen, die beschikbaar is voor de schuldeisers, en zijn financiële situatie is onder controle door een beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van Invorderingsbedrijf bij zijn weigering om in te stemmen met de regeling niet opweegt tegen de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank heeft daarom het verzoek om Invorderingsbedrijf te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure op nihil vastgesteld, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 11 september 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 mei 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Invorderingsbedrijf (dat de vordering volgens schuldhulpverlening van FysioXtra heeft opgekocht en overgenomen (hierna: Invorderingsbedrijf));
  • Roberlo Nederland B.V,
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Roberlo Nederland B.V, heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 9 augustus 2023, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 4 september 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Avres (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw K. van der Velde, werkzaam bij Stichting CAV (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien schuldeisers, waarvan één
preferente en zestien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 58.156,48 van verzoeker te vorderen.
Aanvankelijk heeft verzoeker bij brief van 27 juli 2022 een schuldregeling op basis van een saneringskrediet aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,81 % aan de preferente schuldeisers en 1,905 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Nadien heeft schuldhulpverlening bij brief van 8 december 2022 de schuldeisers ingelicht dat de aangeboden schuldregeling wordt omgezet naar een prognosevoorstel en dat het aangeboden percentage ongewijzigd blijft. De omzetting heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het bericht van de beschermingsbewindvoerder dat verzoeker in de nabije toekomst een erfenis gaat ontvangen.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering (hierna: Pw-uitkering). Verzoeker is op dit moment wegens lichamelijke klachten niet in staat om te werken. Hij is in afwachting van een operatie. Afhankelijk van zijn herstel zijn er mogelijkheden richting werk. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan. Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat verzoeker de aanspraak uit de erfenis van € 7.768,-- inmiddels heeft ontvangen en dat dit bedrag beschikbaar is voor de schuldeisers. De gemeente heeft aan de beschermingsbewindvoerder bevestigd dat er niet zal worden ingehouden op de Pw-uitkering van verzoeker vanwege de ontvangen geldsom, gelet op de schuldenproblematiek van verzoeker en het lopende minnelijke traject.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Invorderingsbedrijf stemt hier niet mee in. Invorderingsbedrijf heeft een vordering van € 258,38 op verzoeker, welke 0,4 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Invorderingsbedrijf heeft niet gereageerd op het voorstel van verzoeker en wordt om die reden als weigeraar aangemerkt. Verder heeft Invorderingsbedrijf, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Invorderingsbedrijf bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Invorderingsbedrijf in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Invorderingsbedrijf een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 0,4 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zestien van de zeventien schuldeisers, met een aandeel van 99,6 % van de totale schuldenlast, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Avres. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over een betaalde baan. Verzoeker ontvangt een Pw-uitkering en is wegens lichamelijke klachten niet in staat om te werken. Verzoeker moet een operatie ondergaan. Zodra hij ertoe in staat is, zal verzoeker weer op zoek gaan naar een baan. Namens verzoeker is een prognose akkoord aangeboden. Dit houdt in dat, indien verzoeker meer inkomen zal genereren, dit ten goede zal komen aan de schuldeisers.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. De Faillissementswet is bovendien met ingang van 1 juli 2023 gewijzigd. De termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling bedraagt met ingang van 1 juli 2023 achttien maanden. De onderhavige minnelijke regeling is gebaseerd op een afloscapaciteit over zesendertig maanden. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het onderhavige akkoord wordt aangeboden. Daarbij betrekt de rechtbank dat de gemeente heeft bevestigd aan de beschermingsbewindvoerder dat er ook in het minnelijke traject geen inhoudingen plaatsvinden op de Pw-uitkering vanwege de ontvangen erfenis. Dat bedrag komt dus, net als in de wsnp, ten goede aan de gezamenlijke schuldeisers.
Het verzoek om Invorderingsbedrijf te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Invorderingsbedrijf zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Invorderingsbedrijf om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Invorderingsbedrijf in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. S.B.M. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 september 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.