ECLI:NL:RBROT:2023:8983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
FT EA 23/430, FT EA 23/432 , FT EA 23/433
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in faillissementsprocedure met weigerende schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot dwangakkoord, ingediend door twee verzoekers die in financiële problemen verkeren. De verzoekers hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, waarbij zij een percentage van hun schulden willen aflossen. ING Bank N.V., die een aanzienlijk deel van de schuldenlast vertegenwoordigt, heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de aangeboden regeling, hoewel lager dan de volledige vordering, het uiterste is wat de verzoekers kunnen bieden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de saneringsgezinde houding van de verzoekers en het feit dat drie van de vier schuldeisers met de regeling instemmen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de verzoekers en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van ING, die een vordering van 94,4% van de totale schuldenlast heeft. De rechtbank heeft daarom het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en ING veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedwongen schuldregeling een beter resultaat zal opleveren voor de verzoekers en de instemmende schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] – [nummer02] – [nummer03] – [nummer04]
uitspraakdatum: 31 augustus 2023
in de zaken van:
[verzoeker01] en [verzoeker02],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 1 mei 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ING bank N.V., in behandeling bij Vesting Finance (hierna: ING),
die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Vesting Finance heeft namens ING voorafgaand aan de zitting op 12 juli 2023 een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 augustus 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift vier schuldeisers, waarvan één preferente en drie concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 46.270,03 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 10 januari 2023 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,12% aan de preferente schuldeiser en 5,56% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn fulltime dienstbetrekking en de fulltime dienstbetrekking waarnaar verzoekster aan het solliciteren is. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan de schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Drie schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 43.670,03 op verzoekers, welke 94,4% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ING te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat er in de wettelijke schuldsaneringsregeling een beter toezicht is op de verplichtingen die de wettelijke schuldsaneringsregeling met zich mee brengt dan bij de minnelijke schuldsaneringsregeling. In 2016 heeft de rechtbank al eens het verzoek tot dwangakkoord afgewezen, doordat verzoekster niet aan de inspanningsverplichting voldeed en eveneens niet arbeidsongeschikt was. Verweerder is nog altijd bereid om een betalingsregeling te treffen op basis van de geldende afloscapaciteit.
Verweerder heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij om proceseconomische redenen enkel schriftelijk verweer voert.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van ING een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van 94,4%. Daarentegen is een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk drie van de vier schuldeisers, met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan en dat verzoekster zich maximaal inspant om een fulltime baan te krijgen. De inspanningsverplichting wordt in de minnelijke schuldsaneringsregeling – net zoals in de wettelijke schuldsaneringsregeling – gemonitord, zodat verzoekster zich zal (moeten) blijven inspannen om aan haar inspanningsverplichting te voldoen. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekers het maximale ten behoeve van hun schuldeisers zullen afdragen, is en zal worden voldaan. Verzoekster heeft veel sollicitatiebewijzen aan schuldhulpverlening en de rechtbank verstrekt. De door verzoekster bij haar sollicitaties gebruikte sollicitatiebrief heeft zij ter zitting overgelegd. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Daar komt bij dat naar verwachting de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat zal hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich mee brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Ook levert het voorstel voor de schuldeisers een gunstiger resultaat op doordat het nog is gebaseerd op een looptijd van zesendertig maanden, waar de looptijd in de wettelijke schuldsaneringsregeling in beginsel achttien maanden is. Het voorgaande betekent dat toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
De rechtbank is ook van oordeel dat verzoekers blijk hebben gegeven van een saneringsgezinde houding. Zij hebben sinds 2016 – door middel van betalingsregelingen – naar rato van hun afloscapaciteit, zoveel mogelijk proberen af te dragen aan ING. Hierdoor is er een bedrag van € 3.493,- betaald aan ING. Ook het geruime tijdsverloop tussen het moment waarop eisers met toestemming van ING hun woning met een restschuld hebben verkocht en heden acht de rechtbank bij de beoordeling van belang.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ING, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor dit verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek van verzoekers tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.