ECLI:NL:RBROT:2023:8938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
10.291079.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met betrouwbare verklaring van de aangeefster en bewijswaardering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Syrië in 1995, die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is, ondersteund door andere bewijsmiddelen. De aangeefster heeft herhaaldelijk verklaard dat de seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden, wat ook blijkt uit een WhatsApp-bericht waarin zij de verdachte beschuldigt van verkrachting. De verdachte heeft na de gebeurtenis contact gezocht met de aangeefster en excuses aangeboden, wat de rechtbank als een indicatie van schuld beschouwt.

De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 18 maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is maatschappelijk goed ingebed en heeft geen eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.000,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het deel van de vordering dat betrekking heeft op materiële schade, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat deze schade rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.291079.21
Datum uitspraak: 21 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Syrië) op [geboortedatum01] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. S Ben Ahmed advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarde inhoudende een contactverbod met de aangeefster.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De ten laste gelegde verkrachting kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. In het dossier is onvoldoende bewijs aanwezig dat de ten laste gelegde seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat er geslachtsgemeenschap is geweest tussen de aangeefster en de verdachte. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte verder ging dan zij wilde en dat ze meerdere keren heeft gezegd dat hij moest stoppen. De geslachtsgemeenschap heeft daarom tegen haar wil plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat de aangeefster meermaals en steeds consistent heeft verklaard over wat is voorgevallen tussen de aangeefster en de verdachte die avond in de woning van de verdachte. In het WhatsApp-gesprek dat zij een dag later, op 9 februari 2020, had met de verdachte heeft zij aangegeven dat er sprake was van dwang (“You raped me. You didn’t stop”). Dat heeft zij ook aan getuige [getuige01] verteld kort nadat ze bij de verdachte thuis was geweest. Daarna heeft zij bij het informatief gesprek op 10 februari 2020, bij de aangifte op 19 januari 2021 en bij de rechter-commissaris op 2 februari 2023 op hoofdlijnen steeds consequent verklaard dat de geslachtsgemeenschap tegen haar wil heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster daarom betrouwbaar, ook omdat deze steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De aangeefster heeft getuige [getuige01] direct gebeld nadat zij de woning van de verdachte had verlaten en zij heeft hem verteld dat zij was verkracht. [getuige01] verklaart dat zij daarbij moest huilen en erg overstuur was.
Daarnaast heeft de verdachte zelf op indringende wijze contact gezocht met de aangeefster door haar te appen direct nadat de aangeefster zijn woning had verlaten. Hij informeert daarbij hoe het met haar gaat en zegt ook direct “I’m very sorry, I was drunk and do not remember what happened” en “I am in a very bad state of what happened”. Dergelijke uitlatingen passen bij de verklaring van de aangeefster dat de seks tegen haar wil was. De uitleg die de verdachte hieraan heeft gegeven - dat hij dacht iets verkeerds tegen de aangeefster te hebben gezegd – vindt de rechtbank niet geloofwaardig, alleen al omdat de verdachte in de Whatsapp-berichten spreekt over iets dat is
gebeurd– niet over iets dat is
gezegd.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster heeft verkracht, zoals ten laste is gelegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op of omstreeks 08 februari 2020 te Barendrecht door geweld en feitelijkheden [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen/houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer01] en
- brengen/houden van zijn, verdachtes, tong tussen
deschaamlippen van die [slachtoffer01] en
- brengen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer01]
het geweld en
defeitelijkhedenhebben bestaan uit het
- voorbijgaan aan de verbale en fysieke uitingen van die [slachtoffer01] dat zij het niet wilde en
- vastpakken en vasthouden van (de arm) van die [slachtoffer01] en
- gaan zitten op die [slachtoffer01] , waardoor die [slachtoffer01] zich niet meer (goed) kon bewegen en
- uittrekken van de broek van die [slachtoffer01] en
- gaan liggen op die [slachtoffer01] en
- feit dat er sprake was van een uit zijn, verdachtes, fysiek voortvloeiend overwicht en
(aldus) een voor haar dreigende/intimiderende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van de aangeefster. De aangeefster en de verdachte zijn oud-collega’s en hadden bij de verdachte thuis afgesproken. In eerste instantie heerste er een vriendschappelijke sfeer, waarbij ook sprake was van lichamelijk contact in de vorm van een massage. De verdachte is echter op enig moment over de grenzen van de aangeefster heen gegaan. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij niet heeft gelet op de signalen van de aangeefster – die er wel waren – en dat hij deze heeft genegeerd. De verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren. Dit heeft geleid tot een verkrachting. Algemeen bekend is dat verkrachting voor slachtoffers een schokkende en beangstigende gebeurtenis is. Daarom dient hiertegen streng te worden opgetreden.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat inmiddels drie jaren zijn verstreken en dat de verdachte maatschappelijk goed is ingebed. Hij heeft werk, is getrouwd en heeft een eigen woning. Deze verkrachting lijkt voorts op zichzelf te staan. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor misdrijven en is ook na dit feit (behoudens een boete voor een opgevoerde brommer) niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt gelet op het voorgaande en gelet op straffen in vergelijkbare zaken echter tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank gelet op het voorgaande evenmin aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, ook niet om de verdachte daarbij aan een contactverbod met aangeefster te kunnen binden. Er is anderhalf jaar geleden nog slechts eenmalig kort contact geweest tussen de verdachte en de aangeefster en voor het overige is niet gebleken dat de verdachte nog op enige wijze contact zoekt met de aangeefster.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.102,89 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Wel is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 februari 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer01], te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer01]te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.M. Janssen, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 21 september 2023.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

12.Bijlage I Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 08 februari 2020 te Barendrecht door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen/houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer01] en/of
- brengen/houden van zijn, verdachtes, tong in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer01] en/of
- brengen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer01] het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- voorbijgaan aan de verbale en fysieke uitingen van die [slachtoffer01] dat zij het niet wilde en/of
- vastpakken en/of vasthouden van (de arm) van die [slachtoffer01] en/of
- gaan zitten op die [slachtoffer01] , waardoor die [slachtoffer01] zich niet meer (goed) kon bewegen en/of
- uittrekken van de broek en/of string van die [slachtoffer01] en/of
- gaan liggen op die [slachtoffer01] en/of
- onverhoeds brengen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer01] en/of
- feit dat er sprake was van een uit zijn, verdachtes, fysiek voortvloeiend overwicht en
(aldus) een voor haar dreigende/intimiderende situatie heeft doen ontstaan.