Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 mei 2023, met bijlagen;
- het antwoord.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2023, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een huurgeschil over een garagebox. De eiser, [eiser01], had de garagebox verhuurd aan [naam01], maar de huurbetalingen werden maandelijks afgeschreven van de bankrekening van [naam01] totdat deze rekening in februari 2022 werd beëindigd door de bewindvoerder. Een vriend van [naam01], [naam03], heeft vervolgens de huur voor de maanden februari tot en met november 2022 voorgeschoten, in de veronderstelling dat de bewindvoerder hem zou terugbetalen. De bewindvoerder weigerde echter deze terugbetaling, wat leidde tot de eis van [eiser01] dat de bewindvoerder de huur voor oktober 2020 en februari tot en met november 2022 aan hem zou betalen, inclusief rente en kosten, in totaal € 2.245,00.
De bewindvoerder betwistte de eis en stelde dat de huur al was betaald, ongeacht wie de betalingen had gedaan. De kantonrechter oordeelde dat de eis van [eiser01] tot betaling van € 2.245,00 werd afgewezen. De bewindvoerder was bevrijd van de verplichting om de huur te betalen, omdat [naam03] deze verplichting al had nagekomen. De kantonrechter verwees naar artikel 6:30 BW, dat stelt dat een ander dan de schuldenaar een verbintenis kan nakomen. De rechter oordeelde verder dat [eiser01] de bedragen in december 2022 aan [naam03] had terugbetaald, wat voor zijn rekening en risico kwam. De overige argumenten van partijen waren niet relevant voor de beoordeling van de eis.
De kantonrechter wees ook de rente en incassokosten af, omdat deze alleen toewijsbaar zouden zijn als de gevorderde € 2.245,00 was toegewezen. Tot slot werd [eiser01] veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de bewindvoerder tot dat moment werden vastgesteld op € 50,00.