ECLI:NL:RBROT:2023:8905

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
ROT 21/3825
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de reconstructie van de IJsselmondse Knoop in Ridderkerk

In deze uitspraak van 1 september 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseressen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de reconstructie van de IJsselmondse Knoop in Ridderkerk beoordeeld. De IJsselmondse Knoop is een belangrijk verkeersknooppunt dat moet worden aangepast om het extra verkeer van het nabijgelegen bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard goed te kunnen afwikkelen. In het oorspronkelijke inpassingsplan was een ovonde voorzien, maar het college heeft besloten om in plaats daarvan twee kruispunten aan te leggen. Eiseressen betogen dat deze wijziging een nieuw inpassingsplan en een milieueffectrapport (MER) vereist, maar de rechtbank oordeelt dat de binnenplanse afwijking van het inpassingsplan geen mer-plicht met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat de verkeersgegevens die door het college zijn gebruikt juist zijn en dat de reconstructie geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat met zich meebrengt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseressen krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3825
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 september 2023 in de zaak tussen
[eiseres 1] en [eiseres 2], beide uit [plaatsnaam], eiseres 1 en 2, samen eiseressen
(gemachtigde: [naam 1]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk
(gemachtigde: mr. C.E. Barnhoorn).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: [naam 2]).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de reconstructie van de IJsselmondse Knoop in Ridderkerk.
1.1. Met het besluit van 12 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de reconstructie van de IJsselmondse Knoop. Met het bestreden besluit van 28 mei 2021 op het bezwaar van eiseressen is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseressen hebben nadere stukken ingediend.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college en mr. K. van Geldorp en de gemachtigde van vergunninghoudster. Eiseres 1 is, met bericht, niet ter zitting verschenen. Ook eiseres 2 is niet ter zitting verschenen.
Totstandkoming van het besluit
2. De IJsselmondse Knoop is een verkeersknooppunt in Ridderkerk waar een aantal wegen samenkomen, waaronder de op- en afrit van de A15 en de IJsselmondse Randweg. De IJsselmondse Knoop is onder meer van belang voor de ontsluiting van het nabijgelegen bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard dat in ontwikkeling is. Het knooppunt moet worden aangepast om het extra verkeer, onder andere van Nieuw Reijerwaard, goed te kunnen afwikkelen. In het inpassingsplan “Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard” (het inpassingsplan) was daarvoor een ovonde voorzien. Inmiddels is besloten om in plaats daarvan twee kruispunten aan te leggen, omdat dat beter is voor de verkeersafwikkeling. Die invulling past niet geheel binnen de planregels van het inpassingsplan. Vergunninghoudster heeft daarom een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van gronden in strijd met het inpassingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).
2.1. Met het primaire besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Daarbij heeft het college toepassing gegeven aan afwijkingsbevoegdheden in de planregels van het inpassingsplan. De gronden hebben de bestemming “Verkeer” en voor het grootste deel de aanduiding “maximum aantal rijstroken: 8”.
De afwijking van het inpassingsplan betreft in de eerste plaats het aantal rijstroken. Het nieuwe ontwerp van de IJsselmondse Knoop heeft tien rijstroken, terwijl dit er op grond van artikel 8.3.1 van de planregels maximaal acht mogen zijn. Het college heeft hiervoor gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 8.4 van de planregels.
Daarnaast is een klein gedeelte van het fietspad bij de Verbindingsweg voorzien op gronden met de bestemming “Water”. Dat is in strijd met artikel 9 van de planregels. Het college heeft hiervoor gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 16, onder b, van de planregels.
Volgens het college voldoen de vergunde binnenplanse afwijkingen aan de criteria in de planregels en zijn ze in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
2.2. Eiseressen vrezen dat de reconstructie van de IJsselmondse Knoop nadelige gevolgen heeft voor de omgeving, omdat de nu gekozen ontsluiting dichter bij de woningen komt te liggen en andere verkeersstromen tot gevolg heeft. In het bijzonder vrezen zij een toename van sluipverkeer.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning voor de reconstructie van de IJsselmondse Knoop. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
De beroepsgronden gaan alleen over de reconstructie van de IJsselmondse Knoop voor het autoverkeer. Eiseressen hebben geen beroepsgronden aangevoerd over de afwijking van het inpassingsplan waarmee het mogelijk is gemaakt om het fietspad gedeeltelijk aan te leggen op gronden met de bestemming “Water”.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een provinciaal inpassingsplan.
Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1º, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor afwijken van het inpassingsplan kan worden verleend als is voldaan aan de in het inpassingsplan opgenomen afwijkingsregels en als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.1. Het college heeft bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij wordt uitsluitend de afwijking zelf beoordeeld. De effecten van de verkeersvoorzieningen die het inpassingsplan rechtstreeks mogelijk maakt, staan in deze procedure niet meer ter beoordeling. Omdat het inpassingsplan onherroepelijk is door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2600, moet van de aanvaardbaarheid van die effecten worden uitgegaan.
Het inpassingsplan maakte al een verkeersknooppunt mogelijk met acht rijstroken. Bij de vaststelling van het inpassingsplan is ervan uitgegaan dat dit een ovonde zou worden, maar het inpassingsplan verplicht niet tot die vormgeving. Voor de twee kruispunten zijn tien rijstroken nodig. Daarvoor is een omgevingsvergunning voor afwijken van het inpassingsplan verleend. Het college heeft bij de voorbereiding van het primaire besluit de effecten van een uitvoering van het knooppunt met twee kruispunten onderzocht en vergeleken met de effecten van een ovonde.
Is de juiste procedure gevolgd?
6. Eiseressen betogen dat voor de reconstructie van de IJsselmondse Knoop een nieuw inpassingsplan had moeten worden vastgesteld en een nieuw milieueffectrapport (MER) had moeten worden gemaakt. De reconstructie kan volgens hen niet met een binnenplanse afwijking mogelijk worden gemaakt.
Eiseressen voeren in dit verband aan dat op grond van artikel 16, onder b, van de planregels slechts in geringe mate van de wegindeling kan worden afgeweken. Volgens hen is geen sprake van een geringe aanpassing, maar van een zeer ingrijpende wijziging van de wegen. Het aantal rijstroken wordt uitgebreid en de inrichting van het knooppunt wordt geheel veranderd. Eiseressen betogen verder dat het college geen duidelijke reden heeft aangevoerd voor de wijziging van een ovonde naar een dubbele kruising. Daarnaast betogen eiseressen dat niet is onderzocht of wordt voldaan aan de in artikel 16 van de planregels opgenomen voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de woonsituatie en de milieusituatie. Er is alleen getoetst aan de Wet geluidhinder.
6.1. Het college heeft de afwijking voor het aantal rijstroken gebaseerd op de afwijkingsbevoegdheid in artikel 8.4 van de planregels en niet op de afwijkingsbevoegdheid in artikel 16 van de planregels. Volgens het college is voldaan aan de criteria uit artikel 8.4, omdat de wegbeheerder toestemming heeft gegeven en uit het akoestisch onderzoek van 25 juni 2020 blijkt dat wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De uitbreiding van het aantal rijstroken is volgens het college bovendien in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen nieuw MER hoefde te worden gemaakt en ook geen mer-beoordeling hoefde te worden uitgevoerd. De twee kruispunten zijn inderdaad geen onderdeel geweest van het MER bij het inpassingsplan, maar volgens het college is de verlening van de omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking van het inpassingsplan geen besluit waarvoor op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage een mer-plicht of mer-beoordelingsplicht geldt. Volgens het college is bij de voorbereiding van het primaire besluit wel uitgebreid onderzoek gedaan naar de milieueffecten en zijn de effecten van de twee kruispunten vergeleken met die van een ovonde. Er zijn onder meer onderzoeken gedaan naar luchtkwaliteit, geluid en verkeersafwikkeling.
6.2. De rechtbank stelt vast dat voor de uitbreiding van het aantal rijstroken de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 8.4 van de planregels is toegepast. De afwijking hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de criteria in artikel 16 van de planregels. Dat betekent dat niet slechts een geringe aanpassing van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling kan worden toegestaan en dat ook niet de voorwaarde geldt dat de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding moeten geven. Volgens het college is voldaan aan de criteria in artikel 8.4 van de planregels. Eiseressen hebben dat niet gemotiveerd bestreden. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het college de uitbreiding van het aantal rijstroken niet met een binnenplanse afwijking mogelijk kon maken en dat daarom een andere procedure, zoals een wijziging van het inpassingsplan, had moeten worden gevolgd.
Omdat de afwijking voor het aantal rijstroken is gebaseerd op artikel 8.4 van de planregels, is de in artikel 16 van de planregels opgenomen voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de woonsituatie en de milieusituatie in dit geval ook niet van toepassing. Gelet op artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1º, van de Wabo moet de binnenplanse afwijking echter wel in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. In dat verband spelen de gevolgen voor het woon- en leefklimaat en het milieu een rol. De rechtbank zal dit beoordelen in het kader van de beroepsgronden die eiseressen hebben aangevoerd over de aantasting van de leefomgeving (zie onder 9 en volgende).
6.3. Over de milieueffectrapportage overweegt de rechtbank het volgende.
De reconstructie van de IJsselmondse Knoop is niet mer-plichtig. Dat volgt uit artikel 7.2 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, eerste en vijfde lid, van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). De activiteit valt onder de beschrijving in categorie C1.3 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer, maar heeft geen betrekking op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer.
Er kan wel sprake zijn van een mer-beoordelingsplicht. De activiteit valt onder de beschrijving in categorie D1.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Omdat de weg geen tracélengte van 5 kilometer of meer heeft, is niet aan de drempelwaarde uit kolom 2 voldaan. Uit artikel 2, vijfde lid, van het Besluit mer volgt dat dan in beginsel een zogeheten vormvrije mer-beoordeling vereist is. Dat is hier echter niet het geval, omdat geen sprake is van een plan dat in kolom 3 is aangewezen of een besluit dat in kolom 4 is aangewezen. In kolom 4 van categorie D1.2 zijn het tracébesluit, bestemmingsplan, wijzigingsplan en uitwerkingsplan aangewezen als besluiten. In onderdeel A, onder 1, van de bijlage bij het Besluit mer wordt alleen de omgevingsvergunning voor een buitenplanse afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo gelijkgesteld met een bestemmingsplan en niet de omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo. Er hoefde daarom geen (vormvrije) mer-beoordeling te worden verricht. Overigens constateert de rechtbank dat met de onderzoeken die het college bij de voorbereiding van het primaire besluit heeft laten uitvoeren en de vergelijking van de milieugevolgen die daarin is gemaakt tussen de ovonde en de kruispunten feitelijk wel een vormvrije mer-beoordeling is uitgevoerd.
6.4. De beroepsgronden slagen niet.
Is bij de vergunningverlening uitgegaan van de juiste verkeersgegevens?
7. Eiseressen betogen dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning van onjuiste verkeersgegevens is uitgegaan.
In het bijzonder wijzen zij erop dat er volgens het rapport “Verkeerssimulaties IJsselmondse Knoop” van Royal HaskoningDHV van 14 november 2017 in de ochtend- en avondspits 1100 extra motorvoertuigbewegingen via de Rijksstraatweg zullen zijn, terwijl er volgens het MER bij het inpassingsplan bij de ovonde geen sprake zou zijn van extra verkeer via de Rijksstraatweg. Daarnaast staat in het memo “Onderbouwing keuze kruisingen IJsselmondse Knoop” van Royal HaskonigDHV van 5 oktober 2020 dat er geen extra vrachtauto’s rijden omdat er een verbod is ingesteld op de Rijksstraatweg, maar dat verbod wordt volgens eiseressen niet gehandhaafd en geldt bovendien niet voor vrachtverkeer dat een bestemming heeft op het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard. Eiseressen betwijfelen of de alternatieve ontsluiting het verkeer nog steeds goed kan afwikkelen wanneer de 1100 extra voertuigbewegingen worden meegeteld. Bovendien blijkt volgens hen uit verkeerstellingen dat door de aanleg van de tweede ontsluitingsweg voor het nieuwe bedrijventerrein de hoeveelheid (sluip)verkeer met 900 voertuigbewegingen is toegenomen.
Verder stellen eiseressen dat in het memo van 5 oktober 2020 alleen een kwalitatieve beoordeling van de milieueffecten is gedaan, waarbij ten onrechte is vergeleken met de huidige situatie zonder aanpassing van de IJsselmondse Knoop. Volgens eiseressen had een vergelijking moeten worden gemaakt met de oorspronkelijk geplande ovonde.
Eiseressen stellen ook dat de conclusies in het memo over openbaar vervoer onjuist zijn, omdat het voorrangssysteem voor openbaar vervoer (KAR-systeem) in de spits niet kan worden ingezet.
Daarnaast wijzen eiseressen erop dat in de “Second opinion verkeersafwikkeling IJsselmondse Knoop” van Goudappel Coffeng van 1 oktober 2019 staat dat een dubbelstrooktoerit bij de A15 noodzakelijk is voor een goede verkeersafwikkeling. Die toerit is niet aanwezig en is niet in het ontwerp opgenomen. Eiseressen twijfelen daarom aan de effectiviteit van de gekozen verkeersontsluiting en vrezen grote hoeveelheden sluipverkeer via de Rijksstraatweg in de woonwijk van Rijsoord. Bovendien is volgens hen geen rekening gehouden met de invloed van files op de A15 en A16 op de verkeersafwikkeling op en rond het bedrijventerrein.
7.1. Volgens het college is het rapport van 14 november 2017 een eerste voorstudie waarin de ovonde is vergeleken met de twee kruispunten. De toename van motorvoertuigen in de spits is een vergelijking tussen de huidige situatie (basisjaar 2015) en de situatie in 2030 met de twee kruispunten. Het gaat niet om een vergelijking van de situatie in het inpassingsplan met een ovonde en de situatie in 2030 met de twee kruispunten. De toename van het verkeer op de Rijksstraatweg komt dus niet door de realisatie van twee kruispunten in plaats van een ovonde. Ook bij realisatie van een ovonde neemt het verkeer op de Rijksstraatweg toe. Volgens het verkeersonderzoek dat bij de vaststelling van het inpassingsplan is uitgevoerd gaat het om een toename van 1558 motorvoertuigen in de spits voor de situatie in 2022 met ovonde in vergelijking met de situatie in het basisjaar 2011.
Vanwege mogelijk sluipverkeer van vrachtverkeer over de Rijksstraatweg en de Voorweg is in 2019 een verkeersbesluit genomen dat een inrijverbod voor vrachtverkeer, behoudens bestemmingsverkeer, inhoudt. Daardoor kan vrachtverkeer voor de ontsluiting van het bedrijventerrein geen gebruik meer maken van de sluiproute via de Rijksstraatweg. Dit vrachtverkeer is volgens het college geen bestemmingsverkeer. Volgens het college heeft de toename van verkeer op de Rijksstraatweg niets te maken met het veranderen van de ovonde naar een kruispuntoplossing in Nieuw Reijerwaard. De Rijksstraatweg is ook via andere wegen bereikbaar en het verkeer is een optelling van de verkeersbewegingen vanaf die wegen en van bewoners en bedrijven aan de Rijksstraatweg.
Het college stelt dat het KAR-systeem voor het openbaar vervoer na realisatie van de twee kruispunten kan worden ingezet. De inzet van het systeem tijdens de spits is niet altijd mogelijk vanwege files op de A15. Op de ovonde is er geen prioritering mogelijk met het KAR-systeem. Daarom zorgen de twee kruispunten volgens het college voor een betere afwikkeling van het verkeer, ook van de bussen, dan in de bestaande situatie en dan bij de ovonde.
Volgens het college wordt in de second opinion van Goudappel Coffeng geconcludeerd dat de benodigde verdubbeling van de toerit naar de A15 losstaat van het ontwerp van de IJsselmondse Knoop en dat de capaciteit al in de huidige situatie een probleem is. Er is nog geen besluit genomen over de verdubbeling van de toerit en de gemeente is daarvoor niet het bevoegd gezag. Daarom is in de milieuonderzoeken uitgegaan van de situatie met een enkele toerit. Volgens het college functioneren de twee kruispunten in die situatie beter dan de ovonde en de bestaande situatie. Het college verwijst op dat punt naar het rapport “Verkeerssimulaties IJsselmondse Knoop” van Royal HaskoningDHV van 26 september 2018 en het memo van 5 oktober 2020.
7.2. De rechtbank stelt voorop dat, zoals onder 5.1 is overwogen, moet worden uitgegaan van de aanvaardbaarheid van de effecten van de verkeersvoorzieningen die het inpassingsplan rechtstreeks mogelijk maakt, dat wil zeggen de ovonde.
7.3. Eiseressen hebben gesteld dat in het memo van 5 oktober 2020 een vergelijking is gemaakt met de huidige situatie zonder aanpassing van de IJsselmondse Knoop, terwijl een vergelijking had moeten worden gemaakt met de oorspronkelijk geplande ovonde. De rechtbank stelt vast dat het memo juist een vergelijking bevat van de effecten van het dubbele kruispunt en de ovonde. Om die twee invullingen van het knooppunt te kunnen vergelijken, zijn van beide de effecten beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie is – net als in de onderzoeken bij het inpassingsplan – de autonome situatie in 2030 zonder het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard. Uit de vergelijking blijkt dat de twee kruispunten wat betreft verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en openbaar vervoer beter scoren dan de ovonde en op de overige onderzochte punten (waaronder sluipverkeer) dezelfde score halen als de ovonde.
Eiseressen bestrijden de juistheid van de verkeersgegevens die in het memo van 5 oktober 2020 en de daarin genoemde overige onderzoeken aan de beoordeling en vergelijking van de effecten ten grondslag is gelegd.
7.4. Uit het memo van 5 oktober 2020 en onder meer het rapport van 26 september 2018 blijkt dat voor de beoordeling van de effecten gebruik is gemaakt van recentere verkeersgegevens dan bij de vaststelling van het inpassingsplan. Er is onder meer gerekend op basis van het meest recente regionale verkeersmodel RVMK 3.3.
Eisersessen hebben gewezen op 1100 extra verkeersbewegingen per dag op de Rijksstraatweg, zoals weergegeven in de figuren B1.1 en B1.2 op p. 19 van het rapport van 14 november 2017. Dit zijn 500 extra verkeersbewegingen in de ochtendspits en 600 in de avondspits. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd, zijn deze verkeersbewegingen verwerkt in het verkeersmodel RVMK 3.3. De verkeersbewegingen zijn dus in de beoordeling van de effecten betrokken. Voor de twee kruispunten is de beoordeling van de verkeersafwikkeling volgens het memo van 5 oktober 2020 licht positief. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat er problemen bij de verkeersafwikkeling zullen ontstaan. Het gaat bij de genoemde 1100 extra verkeersbewegingen bovendien niet om een toename ten opzichte van de situatie met een ovonde, maar ten opzichte van de bestaande situatie in het basisjaar 2015. Dat is een autonome verkeerstoename die los staat van de manier waarop de IJsselmondse Knoop wordt ingericht; ook bij een ovonde zou er een verkeerstoename zijn.
7.5. Het college heeft een verkeersbesluit genomen om sluipverkeer van vrachtwagens op de Rijksstraatweg tegen te gaan. Als gevolg daarvan geldt op het noordelijke deel van de Rijksstraatweg een inrijverbod voor vrachtwagens met uitzondering van bestemmingsverkeer. Ter zitting heeft het college toegelicht dat fysieke maatregelen tegen het vrachtverkeer in dit geval niet mogelijk zijn, omdat er aan de Rijksstraatweg bedrijven gevestigd zijn die bereikbaar moeten blijven voor vrachtwagens. Dat vrachtverkeer is bestemmingsverkeer, waarvoor het inrijverbod niet geldt. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college er gelet op het verkeersbesluit van uitgaan dat er geen legaal sluipverkeer van vrachtwagens over de Rijksstraatweg zal zijn. De naleving van het verkeersbesluit is een kwestie van handhaving die in deze procedure niet ter beoordeling staat.
Verder heeft het college ter zitting gesteld dat recent onderzoek is gedaan naar het sluipverkeer op de gehele Rijksstraatweg. Daaruit is gebleken dat het sluipverkeer dat wordt waargenomen zich vooral op het zuidelijke deel van de Rijksstraatweg bevindt en niet is toe te rekenen aan Nieuw-Reijerwaard. Het is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aannemelijk dat de keuze voor een dubbel kruispunt in plaats van een ovonde van invloed is op het sluipverkeer dat de bewoners van de Rijksstraatweg ervaren.
7.6. Volgens het memo van 5 oktober 2020 zijn twee kruispunten gunstiger voor het openbaar vervoer dan een ovonde. Die conclusie is mede gebaseerd op de toepassing van het KAR-systeem waarmee voorrang gegeven wordt aan bussen. Eiseressen hebben betoogd dat de effecten daarvan zijn overschat, omdat het systeem in de spits niet kan worden ingezet. Het college heeft toegelicht dat het KAR-systeem bij de kruisingen wel gebruikt kan worden, maar bij de ovonde niet. Het KAR-systeem kan volgens het college bovendien ook in de spits worden ingezet als er geen file staat. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dat onjuist is.
7.7. Over de verdubbeling van de toerit naar de A15 en de gevolgen van files op de A15 en A16 overweegt de rechtbank het volgende. Het is aannemelijk dat deze aspecten een negatieve invloed kunnen hebben op de verkeersafwikkeling op en rond de IJsselmondse Knoop, maar eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat die invloed bij een uitvoering met een dubbel kruispunt groter is dan bij een ovonde. Bovendien is de bestaande enkele toerit onderdeel van het verkeersmodel dat bij de beoordeling van de effecten van beide varianten is gebruikt. In die beoordeling is voor de twee kruispunten het effect op de verkeersafwikkeling beoordeeld als licht positief ten opzichte van de referentiesituatie. Dat is een betere score dan voor de ovonde, waarvan de gevolgen in het kader van het inpassingsplan al aanvaardbaar zijn geacht. Verder is van belang dat de aanpassing van de toerit naar de A15 buiten de invloedssfeer van het college ligt. Het college heeft ter zitting wel gesteld dat Rijkswaterstaat bezig is met een MIRT-verkenning voor A15 en de A16. Het college heeft Rijkswaterstaat verzocht om de aanpassing van de toerit naar de A15 bij de IJsselmondse Knoop hierin mee te nemen.
7.8. De rechtbank ziet in wat eiseressen hebben aangevoerd geen reden om aan de juistheid van de gebruikte verkeersgegevens te twijfelen. De rechtbank ziet daarom ook geen reden om aan te nemen dat de conclusies die op grond van deze gegevens zijn getrokken over onder meer de verkeersafwikkeling en sluipverkeer onjuist zijn. Er kan daarom van worden uitgegaan dat de twee kruispunten beter of gelijk scoren in vergelijking met de ovonde, die eerder al ruimtelijk aanvaardbaar is geacht. In zoverre heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde afwijking van het inpassingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist?
8. Eiseressen voeren aan dat de gevolgen van extra stikstofuitstoot voor Natura 2000-gebied “Biesbosch” ten onrechte niet zijn getoetst. Volgens hen is hiervoor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) vereist en is het onduidelijk of de omgevingsvergunning verleend kon worden als de Wnb-vergunning ontbreekt.
8.1. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is een Wnb-vergunning vereist voor het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht volgt dat voor een activiteit een omgevingsvergunning (“i-vergunning”) nodig is als die activiteit – kort weergegeven – een project is als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb en daarvoor geen Wnb-vergunning is aangevraagd of verleend.
8.2. Uit artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo volgt dat een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking moet hebben op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project, behalve als één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. In dat geval kan voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend. Dit betekent dat met de aanvraag voor de binnenplanse afwijking van het inpassingsplan niet ook een aanvraag om een i-vergunning hoefde te worden gedaan, nog daargelaten of in dit geval daadwerkelijk sprake is van een activiteit waarvoor zo’n vergunning nodig is. De gevolgen van eventuele extra stikstofdepositie op Natura 2000-gebied “Biesbosch” kunnen daarom niet in deze procedure worden beoordeeld. Voor zover een Wnb-vergunning of een i-vergunning nodig is, staat tegen de verlening van die vergunning afzonderlijke rechtsbescherming open.
De beroepsgrond slaagt niet.
Wordt de leefomgeving op onaanvaardbare wijze aangetast?
9. Eiseressen betogen dat de verkeerskundige aanpassingen aan de ontsluiting van bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard leiden tot aantasting van de leefomgeving. Dat komt door grotere hoeveelheden verkeer op de Laurierweg, de Verlengde Voorweg en de Rijksstraatweg en doordat de verkeersontsluiting dichter bij de woningen aan de Rijksstraatweg komt te liggen. Eiseressen willen een zodanige ontsluiting van het bedrijventerrein dat er geen verkeer van het bedrijventerrein door hun woonwijk gaat rijden en overlast veroorzaakt. Volgens hen is er meer verkeer dan waarvan bij de vaststelling van het inpassingsplan is uitgegaan. Eiseressen wijzen erop dat het uitgangspunt toen maximaal 211 motorvoertuigen per hectare was.
9.1. Zoals het college heeft toegelicht, is bij de voorbereiding van het inpassingsplan een hoeveelheid van 211 motorvoertuigen per hectare gehanteerd als uitgangspunt voor het verkeersmodel. Dat is volgens het college een gemiddelde voor het hele bedrijventerrein; een individueel bedrijf kan meer of minder verkeersbewegingen hebben. Eiseressen hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit gemiddelde voor het bedrijventerrein als geheel wordt overschreden en dat dus van een te laag aantal verkeersbewegingen is uitgegaan. Bovendien is er geen reden om aan te nemen dat de keuze tussen twee kruispunten en een ovonde hierop van invloed is.
Uit de vergelijking die in het memo van 5 oktober 2020 is gemaakt tussen een dubbel kruispunt en een ovonde blijkt dat de kruispunten beter scoren op verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid dan de ovonde. Voor sluipverkeer is de score voor beide varianten hetzelfde, namelijk licht negatief. Dit effect is bij de vaststelling van het inpassingsplan al aanvaardbaar geacht. Bovendien heeft het college inmiddels maatregelen genomen tegen sluipverkeer van vrachtwagens op de Rijksstraatweg (zie overweging 7.5).
Verder overweegt de rechtbank dat er weliswaar een toename van het aantal verkeersbewegingen zal zijn, maar dat het niet aannemelijk is dat er op dat punt een wezenlijk verschil is tussen twee kruispunten en een ovonde. Ook hierbij is van belang dat de gevolgen van de verkeerstoename voor het woon- en leefklimaat in het kader van het inpassingsplan al zijn beoordeeld en ruimtelijk aanvaardbaar zijn geacht.
9.2. De IJsselmondse Knoop komt bij de vergunde uitvoering met twee kruispunten enkele meters dichterbij de woningen aan de Rijksstraatweg te liggen dan de eerder geplande ovonde. In het akoestisch onderzoek van 25 juni 2020 wordt geconcludeerd dat ook in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Het college stelt dat uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er ook verder geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Eiseressen hebben deze onderzoeken niet gemotiveerd bestreden.
9.3. Gelet op het voorgaande heeft het college de vergunde afwijking van het inpassingsplan ook in zoverre in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, voorzitter, en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. J.G. Bos, leden, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2023.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 1.11. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
bestemmingsplan:bestemmingsplan, provinciaal inpassingsplan of rijksinpassingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat van toepassing is op de plaats waar de activiteit wordt of zal worden verricht en de krachtens dat plan gestelde nadere eisen;
(…)
Artikel 2.11. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(...)
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.71. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)

Wet milieubeheerArtikel 7.21. Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen:

a. die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
2. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden bij de maatregel de categorieën van plannen aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Een plan wordt slechts aangewezen indien het plan het kader vormt voor een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid. Een plan vormt in elk geval het kader voor een zodanig besluit indien in dat plan:
a. een locatie of een tracé wordt aangewezen voor die activiteiten, of
b. een of meerdere locaties of tracés voor die activiteiten worden overwogen.
(…)
4. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
(…)
8. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing van een activiteit, dan wel van een plan of besluit slechts geldt in daarbij aangewezen categorieën van gevallen.
Wet natuurbescherming

Artikel 2.7(…)2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.(…)

Besluit milieueffectrapportage

Artikel 21. Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven, met uitzondering van activiteiten die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.

2. Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven, alsmede activiteiten die in onderdeel C van de bijlage zijn omschreven en die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.
Indien een activiteit behoort tot een categorie van activiteiten die zowel in onderdeel C als in onderdeel D van de bijlage omschreven is en zij tevens voldoet aan de in de daarbij aangegeven categorieën van gevallen genoemde criteria, behoort zij tot de in onderdeel C omschreven categorie van activiteiten.
3. Als categorieën van plannen als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 3 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven, voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit dat behoort tot een categorie die is aangewezen op grond van het vierde lid, en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.
4. Als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, derde en vierde lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 4 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven.
5. Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:
a. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen, en
b. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.
(…)
Bijlage, onderdeel A1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening:
een plan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, met uitzondering van een plan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en met inbegrip van:
(…)
e. voor zover het plan wordt genoemd in kolom 4 van de onderdelen C onderscheidenlijk D: een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
(…)
Bijlage, onderdeel C, categorie C1.3Kolom 1: ActiviteitenDe aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg.
Kolom 2: GevallenIn gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer.
(…)
Bijlage, onderdeel D, categorie D1.2Kolom 1: ActiviteitenDe wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg.
Kolom 2: Gevallen
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.
Kolom 3: PlannenHet plan, bedoeld in de artikelen 5 en 8 j° 9, tweede lid, van de Planwet verkeer en vervoer, de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.
Kolom 4: BesluitenDe vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, dan wel het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.2aaAls categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste en tweede lid, of 9.4, eerste, achtste of negende lid, van die wet, artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding of artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet, voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;
(…)
Planregels inpassingsplan “Bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard”
Artikel 8 Verkeer
8.1
BestemmingsomschrijvingDe voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verkeersdoeleinden in de vorm van hoofdverbindingen met de daarbij behorende voorzieningen voor het langzaam verkeer en de ten behoeve van de verkeersdoeleinden benodigde bouwwerken en andere voorzieningen;
b. geluidwerende voorzieningen;
c. (collectieve) parkeervoorzieningen;
d. groenvoorzieningen;
e. waterlopen, waterpartijen en waterstaatkundige voorzieningen.
8.3
Specifieke gebruiksregels8.3.1 Rijstroken
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden zijn wegen toegestaan met niet meer dan 2 rijstroken, met uitzondering van parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - maximum aantal rijstroken' de maximaal aangegeven rijstroken zijn toegestaan.
8.3.2
Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het inrichten van de gronden in afwijking van de aangegeven dwarsprofielen en het maximum aantal rijstroken.
8.4
Afwijken van de gebruiksregelsBurgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3 en toestaan dat van de aangegeven dwarsprofielen en het maximum aantal rijstroken wordt afgeweken:
a. indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat;
b. indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregelsBurgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de hoogtematen van gebouwen anders dan bepaald in artikel 16 onder f.;
b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
c. de bestemmingsregels voor het bouwen teneinde een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen toe te staan dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen wordt vergroot, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en collectieve energievoorzieningen, mits:
1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% bedraagt van de oppervlakte van het bouwwerk tot een maximum van 100 m2;
2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
• het straat- en bebouwingsbeeld;
• de woonsituatie;
• de milieusituatie;
• de verkeersveiligheid;
• de sociale veiligheid;
• de gebruiksmogelijkheden;
van de aangrenzende gronden.