Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 17 lid 1 Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging
mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a lid 1, 2, 5, 7 en 10 Participatiewet
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in
artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager
dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was
van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand
is ontvangen.
5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag,
met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar
voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of
strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde
gedraging, die onherroepelijk is geworden.
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
Artikel 2 Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit)
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een
benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de
uitgangspunten in het tweede lid tot en met het tiende lid in acht genomen.
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de
inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het
benadelingsbedrag.
5. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de
inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het
benadelingsbedrag.
8. De percentages, genoemd in het tweede tot en met zesde lid, [... ]w orden zo nodig verlaagd 2.
voor de vaststelling van een evenredige bestuurlijke boete.
9.[...]
10. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de
hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete
daarmee rekening gehouden.
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het
normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid
brachten (... ), maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te
rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet
volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of
heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen
beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is
mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun
onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Maassluis, Vlaardingen en Schiedam 2022 (Beleidsregels)
Artikel 2.1. Bestuurlijke boete bij schenden inlichtingenplicht.
2. Er wordt tijdig aan de inlichtingenplicht voldaan wanneer de vereiste inlichtingen worden verstrekt binnen een termijn van uiterlijk twee weken te rekenen vanaf het moment waarop het te melden feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan dan wel kenbaar werd voor belanghebbende.
Artikel 2.5. Beslissingstermijn bestuurlijke boete
1. Het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen binnen een termijn van dertien
weken nadat van de overtreding een rapport is opgemaakt.
2. Wanneer het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat
gelegen is tussen 13 weken en 26 weken nadat van de overtreding een rapport is opgemaakt,
wordt het boetepercentage dat wordt opgelegd, verlaagd met 5%.
3. Wanneer het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat
gelegen is tussen 26 weken en 52 weken nadat van de overtreding een rapport is opgemaakt,
wordt het boetepercentage dat wordt opgelegd, verlaagd met 10%.
4. Wanneer het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen tater dan 52 weken nadat van de overtreding een rapport is opgemaakt, wordt een rapport opgemaakt van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de besluitvorming op het gegeven moment. Op basis van het rapport wordt beoordeeld wat de gevolgen zijn voor de hoogte van de op te leggen boete.
5. Wanneer er geen rapport wordt opgemaakt, wordt de in de leden 2, 3 en 4 genoemde termijn berekend vanaf de datum van de beschikking waarmee de ten gevolge van de overtreding van de inlichtingenplicht teveel betaalde uitkering wordt teruggevorderd.