ECLI:NL:RBROT:2023:8890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
AWB-23_2032
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Vlaardingen en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De eiser ontving een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw), maar deze werd per 25 augustus 2021 ingetrokken vanwege verblijf in detentie. Het college legde een boete op van € 960,39 wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat de eiser zijn detentie niet tijdig had gemeld. Na bezwaar werd de boete verlaagd naar € 912,37, maar de eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij had moeten begrijpen dat zijn detentie invloed had op zijn recht op bijstand. De rechtbank wees erop dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij of zijn gemachtigde de detentie niet bij het college konden melden. Bovendien had de eiser geen bewijsstukken overgelegd die de dringende redenen voor het afzien van de boete onderbouwden.

De rechtbank concludeerde dat het college terecht was uitgegaan van normale verwijtbaarheid bij het bepalen van de hoogte van de boete. De eiser had geen informatie over zijn inkomen of vermogen overgelegd, waardoor er geen grond was voor verdere matiging van de boete. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van relevante wijzigingen in de persoonlijke situatie van bijstandsontvangers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2032

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Vlaardingen, eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Schenkhuizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, het college

(gemachtigde: mr. N.E. Bensoussan).

Inleiding

1.1.
Het college heeft met een besluit van 26 augustus 2022 (het primaire besluit) aan eiser een boete van € 960,39 opgelegd op grond van de Participatiewet (Pw).
1.2.
Het college heeft eisers bezwaar tegen het primaire besluit met een besluit van
22 februari 2023 (het bestreden besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete, onder toekenning van proceskosten, vastgesteld op € 912,37.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Deze is per
25 augustus 2021 ingetrokken wegens verblijf in detentie, onder terugvordering van
€ 2.280,92 aan teveel verstrekte bijstand.
3. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door zijn detentie niet tijdig te melden. Bij de bepaling van de hoogte van de boete is uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Het college heeft aanleiding gezien het boetepercentage te verlagen met 10% vanwege het tijdsverloop tussen het boeterapport en het boetebesluit. Dit betekent dat het boetepercentage op 40% van het benadelingsbedrag is vastgesteld. Het boetebedrag is daarom bepaald op 40% van € 2.280,92 = € 912,37.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Volgens eiser is geen sprake van verwijtbare schending van de informatieplicht. Hij wist niet dat hij zijn detentie aan het college moest melden en ging er vanuit dat de wijziging van zijn woon- althans verblijfplaats (Lelystad in plaats van Vlaardingen) automatisch aan de gemeentelijke autoriteiten zou worden gemeld. Verder heeft hij niet onmiddellijk melding kunnen doen, omdat hij als gevolg van corona-uitbraken meerdere malen in quarantaine heeft gezeten. Eiser stelt dat er sprake is van dringende redenen om van de boete af te zien. Hij heeft huurschulden, waardoor hij zijn woning had kunnen verliezen. Volgens eiser diende de boetevordering (zonder betalingsregeling) te worden voldaan. De ernstige betalingsproblemen hebben een negatieve impact op eisers gezondheid gehad. Subsidiair stelt eiser dat het boetebedrag te hoog is. Volgens eiser is sprake van verminderde verwijtbaarheid. Verder stelt eiser dat er in het kader van de evenredigheidstoets reden is om de boete verder te matigen. Zijn jaarinkomen bedroeg in het peiljaar 2021 € 9.188,-. en hij stelt tijdens zijn detentie een negatief vermogen te hebben gehad.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Detentie is een omstandigheid waarvan het een belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Eiser had zijn verblijf in detentie daarom bij het college moeten melden en kon er niet van uit gaan dat het college daar automatisch van op de hoogte werd gesteld. Omdat hij zijn detentie niet uit eigen beweging bij het college heeft gemeld, heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Over de periode van 25 augustus 2021 tot en met
31 oktober 2021 is eiser ten onrechte bijstand verstrekt. Het college was daarom in beginsel verplicht met toepassing van artikel 18a, eerste lid, van de Pw een boete op te leggen.
6.2.
De schending van de inlichtingenplicht is ook aan eiser te verwijten. Zoals ter zitting is besproken, blijkt uit een e-mail van 14 april 2023 van de gemachtigde van eiser aan de penitentiaire inrichting dat er tussen eiser en de gemachtigde met name in de eerste zes weken van de detentie telefonisch contact is geweest. Gelet daarop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij of zijn gemachtigde de detentie niet bij het college konden melden. Eiser heeft zijn beroep op dringende redenen niet onderbouwd met bewijsstukken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de boete onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor hem heeft. Ook daarom was er geen grond voor het college om van het opleggen van een boete af te zien.
6.3.
Het college is bij het bepalen van de hoogte van de boete terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Verder is het college terecht voorbijgegaan aan de informatie die eiser heeft overgelegd over zijn inkomen in 2021 en het vermogen gedurende de detentie; het college moet immers uitgaan van de informatie over het inkomen en het vermogen op het moment dat de boete wordt opgelegd en eventueel van wijzigingen in die informatie op het moment dat de beslissing op bezwaar wordt genomen. Eiser heeft, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, voorafgaand aan het opleggen van de boete en voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar geen informatie over zijn inkomen of vermogen overgelegd. Uit de eerst in beroep overgelegde inkomensgegevens kan worden afgeleid dat eiser een inkomen van ongeveer € 2.000,- per maand had. In een kort voor zitting ingediend stuk is vermeld dat eiser inmiddels werkloos is. Ter zitting heeft eiser gezegd in afwachting te zijn van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft deze standpunten niet nader met stukken onderbouwd. De rechtbank zal ervan uitgaan dat eiser een WW-uitkering zal gaan ontvangen. Gelet op de informatie die eiser heeft overgelegd over zijn maandinkomen en de op basis daarvan te verwachten WW-uitkering, heeft eiser een inkomen boven de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Gelet daarop en omdat eiser geen informatie over zijn vermogen of over zijn schulden heeft overgelegd, bestaat er voor verdere matiging van de boete geen grond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 17 lid 1 Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging
mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a lid 1, 2, 5, 7 en 10 Participatiewet
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in
artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager
dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was
van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand
is ontvangen.
5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag,
met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar
voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of
strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde
gedraging, die onherroepelijk is geworden.
7. Het college kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de
bestuurlijke boete.
Artikel 2 Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit)
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een
benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de
uitgangspunten in het tweede lid tot en met het tiende lid in acht genomen.
2. en 3. [...]
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de
inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het
benadelingsbedrag.
5. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de
inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het
benadelingsbedrag.
7. [...]
8. De percentages, genoemd in het tweede tot en met zesde lid, [... ]w orden zo nodig verlaagd 2.
voor de vaststelling van een evenredige bestuurlijke boete.
9.[...]
10. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de
hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete
daarmee rekening gehouden.
11. [..]
Artikel 2a Boetebesluit
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het
normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid
brachten (... ), maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te
rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet
volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of
heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen
beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is
mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun
onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Maassluis, Vlaardingen en Schiedam 2022 (Beleidsregels)
Artikel 2.1. Bestuurlijke boete bij schenden inlichtingenplicht.
1. […]
2. Er wordt tijdig aan de inlichtingenplicht voldaan wanneer de vereiste inlichtingen worden verstrekt binnen een termijn van uiterlijk twee weken te rekenen vanaf het moment waarop het te melden feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan dan wel kenbaar werd voor belanghebbende.
Artikel 2.5. Beslissingstermijn bestuurlijke boete
1. Het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen binnen een termijn van dertien
weken nadat van de overtreding een rapport is opgemaakt.
2. Wanneer het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat
gelegen is tussen 13 weken en 26 weken nadat van de overtreding een rapport is opgemaakt,
wordt het boetepercentage dat wordt opgelegd, verlaagd met 5%.
3. Wanneer het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat
gelegen is tussen 26 weken en 52 weken nadat van de overtreding een rapport is opgemaakt,
wordt het boetepercentage dat wordt opgelegd, verlaagd met 10%.
4. Wanneer het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen tater dan 52 weken nadat van de overtreding een rapport is opgemaakt, wordt een rapport opgemaakt van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de besluitvorming op het gegeven moment. Op basis van het rapport wordt beoordeeld wat de gevolgen zijn voor de hoogte van de op te leggen boete.
5. Wanneer er geen rapport wordt opgemaakt, wordt de in de leden 2, 3 en 4 genoemde termijn berekend vanaf de datum van de beschikking waarmee de ten gevolge van de overtreding van de inlichtingenplicht teveel betaalde uitkering wordt teruggevorderd.