ECLI:NL:RBROT:2023:8858

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
10-250874-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag met verwerping beroep op noodweerexces en oplegging van gevangenisstraf en tbs-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer op 1 oktober 2022 te Rotterdam met een mes in de keel gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij rekening is gehouden met eigen schuld van het slachtoffer. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een ernstig geweldsmisdrijf heeft gepleegd, wat diepe sporen heeft nagelaten in de levens van de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-250874-22
Datum uitspraak: 22 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Suriname) op [geboortedatum01] 1962,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ( [naam PI01] ),
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging voor een ongemaximeerde duur.

4.Bewezenverklaring

De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd en dus niet betwist dat het slachtoffer [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] dan wel slachtoffer) door een messteek in de keel is overleden en dat de verdachte degene is geweest die heeft gestoken. Het ten laste gelegde zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 oktober 2022 te Rotterdam [slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] met een mes in de keel te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie

Het bewezen feit levert op:
doodslag.

6.Strafbaarheid feit

6.1.
Standpunt verdediging
De verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer toe en moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er is sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, nu [slachtoffer01] tot drie maal toe de confrontatie met de verdachte is aangegaan. Hij heeft de verdachte bij de eerste twee confrontaties een klap gegeven. Vervolgens is hij vlak voor het steekincident voor een derde keer dreigend (in een vechthouding) op de verdachte afgekomen.
Ook waren de handelingen van de verdachte geboden door de noodzakelijke verdediging, zodat is voldaan aan de eisen van de subsidiariteit en proportionaliteit. Bij de confrontatie op de [straatnaam01] kon de verdachte zich feitelijk niet meer onttrekken aan de confrontatie. Als hij zich had omgedraaid, had hij wellicht een klap op zijn achterhoofd gekregen, terwijl hij door de tweede klap volgens een getuige bijna knock-out ging en zich moest vasthouden. De verdachte was ook dronken en op dat moment niet snel ter been. Van de verdachte kon niet gevergd worden dat hij zich op dat moment aan de situatie zou onttrekken, omdat de situatie voor hem te bedreigend was. Verder geldt dat, gelet op het aanzienlijke leeftijdsverschil en het verschil in fysieke gesteldheid tussen beiden, het gebruik van een mes niet een te zwaar middel was. Bovendien is van belang dat de verdachte het mes in eerste instantie niet als aanvalsmiddel heeft gebruikt, maar als afschrikkingsmiddel om de situatie te de-escaleren. Bij de eerste confrontatie bij de tramhalte leidde dit er toe dat [slachtoffer01] stopte met slaan. Tot slot is van belang dat de verdachte [slachtoffer01] maar één keer (weliswaar zeer ongelukkig) geraakt heeft.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding voorafgaand aan het steken, omdat er geen acuut gevaar was. Daarbij is van belang dat tussen de verdachte en [slachtoffer01] op meerdere momenten die dag fysiek contact is geweest, waarbij het initiatief de ene keer van de verdachte en de andere keer van [slachtoffer01] uitging. De verdachte heeft al bij de eerste confrontatie bij de tramhalte het mes uit zijn zak gehaald en aan [slachtoffer01] getoond. Diverse getuigen hebben ook verklaard dat [slachtoffer01] de verdachte – in ieder geval direct voorafgaand aan het steken – niet (raak) heeft geslagen. Hierbij speelt ook mee dat [slachtoffer01] niet in het bezit was van een wapen en dat hij opvallend kleiner en slanker was dan de verdachte.
Daarnaast was de verdediging door de verdachte niet noodzakelijk. De verdachte had immers weg kunnen lopen, dan wel zich kunnen onttrekken aan de situatie.
6.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes (of eens anders) lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
De verdachte heeft voorafgaand aan de zitting ontkend dat hij op 1 oktober 2022 [slachtoffer01] heeft neergestoken. Ter zitting heeft de verdachte – na betwisting van de datering van de camerabeelden – op een zeker moment wel verklaard dat [slachtoffer01] hem wilde slaan met een baksteen en dat hij vervolgens in het mes van de verdachte is gevallen. Na doorvragen wenste de verdachte niet meer te verklaren. Nu deze verklaring niet overeenkomt met de bewijsmiddelen en ook niet is gebruikt ter onderbouwing van het beroep op noodweer zal de rechtbank deze verklaring niet meenemen bij beoordeling van het noodweerverweer.
De rechtbank stelt op basis van diverse getuigenverklaringen en de camerabeelden vast dat [slachtoffer01] en de verdachte op 1 oktober 2022 samen op pad zijn gegaan en bij de tramhalte onder het viaduct van metrohalte Melanchtonweg onenigheid kregen. In ieder geval heeft [slachtoffer01] de verdachte bij de tramhalte geslagen. De verdachte heeft toen een mes gepakt, deze even in zijn hand gehouden en is daarna weggelopen in de richting van de [straatnaam01] . [slachtoffer01] is eveneens de weg overgestoken en stond op een gegeven moment op enige afstand van de verdachte en derden met wie de verdachte in gesprek was. [slachtoffer01] is vervolgens op de verdachte afgelopen en heeft hem wederom in elk geval één klap gegeven. De verdachte heeft toen een mes getrokken en heeft [slachtoffer01] proberen te steken. [slachtoffer01] is vervolgens weer op de verdachte afgekomen, waarna de verdachte [slachtoffer01] in zijn nek heeft gestoken.
Het is de vraag of de laatste beweging van [slachtoffer01] richting de verdachte – die op dat moment een mes in zijn hand had en hem al eenmaal had proberen te steken –, moet worden gezien als aanval of als verdediging. Maar zelfs als op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer01] (of de dreiging daarmee), is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte in elk geval niet was geboden door de noodzakelijke verdediging van hemzelf. De verdediging was dus niet noodzakelijk. Hij had zich immers aan die (dreigende) aanranding kunnen en moeten onttrekken door weg te gaan. Daarbij is relevant dat [slachtoffer01] en de verdachte zich op straat bevonden, de verdachte niet in zijn bewegingsvrijheid werd belemmerd en [slachtoffer01] niet over een wapen beschikte. Het gedrag van [slachtoffer01] was weliswaar provocerend, maar niet is komen vast te staan dat de situatie dermate dreigend was dat de verdachte niet weg had kunnen lopen. Dat blijkt ook niet uit de verklaringen van de getuigen over de situatie en over de uitlatingen van de verdachte op dat moment. Dat de verdachte zich op dat moment feitelijk niet meer kon onttrekken aan de confrontatie, is dan ook niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat de verdachte kort voor het steekincident, bij de eerste confrontatie bij de tramhalte, ook in staat was om van [slachtoffer01] weg te lopen en de rechtbank niet inziet waarom de verdachte dit een aantal minuten later niet wederom had kunnen doen. Onder deze omstandigheden bestond voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid om zich te onttrekken aan de situatie, terwijl dit ook van de verdachte kon worden gevergd. Nu geen noodzaak tot verdediging bestond, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Ten overvloede geldt nog dat ook de wijze waarop de verdachte zich zou hebben verdedigd, niet lijkt te voldoen aan de proportionaliteitseis die wordt gesteld aan een geslaagd beroep op noodweer. De verdachte heeft een ongewapende man – die hem daarvoor had geslagen zonder dat dit noemenswaardig letsel tot gevolg had – om het leven gebracht door gericht met een mes in zijn keel te steken.
6.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt verdediging
De verdachte komt een geslaagd beroep op noodweerexces toe en dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Door de aanranding door [slachtoffer01] is bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging ontstaan, die heeft geleid tot overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging.
7.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen, nu de verdediging niet noodzakelijk was.
7.3.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet er een noodzaak tot verdediging zijn geweest. De rechtbank heeft in overweging 6.3. geoordeeld dat geen noodzaak tot verdediging bestond, zodat het beroep op noodweerexces al daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
7.4.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf en maatregel

8.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer, een medebewoner van zorginstelling Antes, op klaarlichte dag op de openbare weg, midden in een woonwijk, om het leven gebracht. De verdachte en het slachtoffer liepen – in eerste instantie op ogenschijnlijk vriendschappelijke wijze – over straat waarna zij later onenigheid hebben gekregen. Daarbij heeft het slachtoffer op meerdere momenten provocerend gedrag vertoond richting de verdachte en de verdachte geslagen. De verdachte heeft vervolgens met een mes in de keel van het slachtoffer gestoken. Het slachtoffer is kort hierna op straat overleden. Hier is een aantal omstanders getuige van geweest.
Doodslag is een van de meest ernstige geweldsmisdrijven die een mens zijn medemens kan aandoen. De verdachte heeft [slachtoffer01] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Deze doodslag heeft diepe sporen nagelaten in de levens van de ouders van het slachtoffer en andere mensen in zijn omgeving. Het inmiddels bijna driejarige dochtertje van het slachtoffer zal moeten opgroeien zonder vader. Die impact is op duidelijke en invoelbare wijze naar voren gebracht door de moeder van het slachtoffer, die op zitting een verklaring heeft voorgelezen. Het bleek ook uit de namens het dochtertje van het slachtoffer opgestelde en voorgedragen slachtofferverklaring. Ook elders in de maatschappij roept dit strafbare feit begrijpelijke gevoelens van afschuw op en draagt het bij aan meer algemene gevoelens van onrust en onveiligheid. Dit geldt in het bijzonder voor degenen die getuige zijn geweest van dit verschrikkelijke incident.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportage van de reclassering
De Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 januari 2023. Dit rapport houdt onder andere in dat de verdachte vanwege agressie-incidenten verschillende eerdere begeleide woonsettingen is uitgezet. Het risico op herhaling wordt vanwege de ernst van het strafbare feit, het psychosociaal functioneren en het middelengebruik als hoog ingeschat. Eerdere reclasseringstoezichten hebben geen positief resultaat gehad en zijn diverse malen negatief beëindigd. De verdachte toont zorgmijdend gedrag en heeft diverse behandelingen geweigerd.
Rapportages en verklaring van de psychiater op de terechtzitting
Door psycholoog [psycholoog01] en psychiater [psychiater01] van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (locatie Pieter Baan Centrum, hierna: PBC) is een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 juni 2023. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte heeft grotendeels geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Doordat hij zich wel veel op de afdeling heeft laten zien in combinatie met uitgebreide informatie uit het milieuonderzoek, is een redelijk goed beeld ontstaan van de beperkingen van de verdachte op het gebied van verschillende psychische functies. Bij de verdachte is sprake van een complex en ernstig mengbeeld waarbij in ieder geval sprake is van ernstige en langdurige verslavingsproblematiek en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die zich bij de verdachte kenmerkt door gebrekkige mentaliserende vermogens, wantrouwen, egocentrisme, gewetensproblemen, beperkte frustratietolerantie, krenkingsgevoeligheid en gebrekkige agressieregulatie. Vanwege de grotendeels niet meewerkende houding van de verdachte kan niet worden bepaald door welke stoornissen deze gebrekkige ontwikkeling is ontstaan.
De beschreven problematiek is chronisch en daarom altijd aanwezig, dus ook ten tijde van
het strafbare feit. De deskundigen zien een behoorlijke doorwerking van de
vastgestelde forse problematiek in het feit. De verdachte is egocentrisch en dominant en er is sprake van een beperkt geweten. Verder is de verdachte impulsief en snel gekrenkt en gefrustreerd. Woede en spanningen lopen snel hoog op en het ontbreekt hem aan oplossende vaardigheden. Ook heeft het feit dat de verdachte ten tijde van het strafbare handelen fors onder invloed was van in ieder geval alcohol gemaakt dat de toch al beperkte agressieregulatie door verdere afname van remmingen nog meer onder druk kwam. De verslavingsproblematiek van de verdachte is dermate ernstig dat kan worden aangenomen dat de keuzevrijheid om wel of niet middelen te gebruiken als zeer beperkt tot afwezig wordt ingeschat. Daarom adviseren de deskundigen om het strafbare feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Uit zowel de taxatie-instrumenten als uit de klinische risico-inschatting komt een hoog risico op gewelddadig gedrag naar voren en er zijn nauwelijks beschermende factoren.
Gelet op de vastgestelde problematiek, de doorwerking van de problematiek in het strafbare feit en het hoge risico op herhaling van gewelddadig gedrag, adviseren de deskundigen om aan de verdachte een gedwongen behandeling op te leggen in de vorm van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Een minder verregaande maatregel is niet afdoende om het hoge risico op herhaling van gewelddadig delictgedrag te doen afnemen. Een behandeling binnen een voorwaardelijk kader is gezien de te verwachten gebrekkige responsiviteit – wat volgt uit het ontbreken van zelfinzicht en het verleden waarin de verdachte niet in staat bleek zich te houden aan voorwaarden – niet aan de orde. Volgens de deskundigen is de verslavingsproblematiek ook dermate hardnekkig en ernstig, dat alleen door middel van externe regulering binnen een langdurige gesloten klinische setting met een zeer hoog beveiligingsniveau, het middelengebruik kan worden verlaagd en daarmee het risico op delictgedrag kan worden verminderd. Indien de verdachte open staat voor neurologische, psychiatrische en (test)psychologische diagnostiek en behandeling, zal in kaart moeten worden gebracht wat de capaciteiten en andere kenmerken van de verdachte zijn en waar de eventuele aanknopingspunten voor behandeling en motivatie liggen.
De psychiater [psychiater01] heeft ter terechtzitting van 8 september 2023 naar aanleiding van vragen onder meer het volgende aan het eerdere advies toegevoegd.
De conclusie dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling komt onder meer voort uit de vaststelling dat de verdachte vanaf jongvolwassen leeftijd disfunctioneert op alle levensterreinen, uit eigen waarneming en uit de bevindingen van het PBC-personeel. Ondanks het feit dat de verdachte tijdens de observatieperiode in het PBC geen alcohol gebruikte, reageerde hij behoorlijk geprikkeld. Dit gedrag staat los van zijn medicatie destijds (waaronder methadon) en het feit dat de verdachte heeft geweigerd aan het onderzoek mee te werken. De deskundigen en de onderzoekers vreesden – ondanks hun werkervaring – geregeld voor fysieke agressie. De deskundigen hebben bij de verdachte ook een groot geheugenprobleem gezien; mogelijk is sprake van dementie. Daar is door de opstelling van de verdachte geen verder onderzoek naar mogelijk geweest.
Er is sprake van een ernstige en langdurige problematiek bij de verdachte die behoorlijk heeft doorgewerkt in het strafbare feit. Weliswaar is geen sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, maar de verdachte is naar het oordeel van de deskundige wel sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit naast de verslavingsproblematiek een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die van grote invloed is geweest op het handelen van de verdachte. Weliswaar is niet vast komen te staan om welke gebrekkige ontwikkeling of stoornis het specifiek gaat, maar uit de inhoud van de adviezen en het onderzoek op de zitting is voldoende naar voren gekomen dat het handelen van de verdachte ernstig door deze problematiek werd beïnvloed. Gelet op de rapportages had de verdachte slechts een zeer beperkte wilsvrijheid. De verdachte zal daarom in (sterk) verminderde mate toerekeningsvatbaar worden geacht.
Straf
Gelet op de ernst van het feit kan niet anders worden geregeerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. Verder heeft de beperkte mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte een sterk matigende invloed op de straf. Nu de verdachte in veel mindere mate een verwijt van zijn strafbare handelen kan worden gemaakt, dient ook een substantieel lagere gevangenisstraf te worden opgelegd. De rechtbank houdt verder in strafverminderende zin rekening met de feitelijke gang van zaken, waaronder de rol die het slachtoffer heeft gehad in de aanloop naar het fatale steekincident. Het slachtoffer is – misschien ook door invloed van middelengebruik – op provocerende wijze de confrontatie met de verdachte blijven opzoeken en heeft hem ook geslagen, waarna het steekincident heeft plaatsgevonden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en de hierna te noemen maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Tbs-maatregel
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen ook de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het feit en het grote gevaar voor herhaling van gewelddadig gedrag. In overeenstemming met de conclusie van de deskundigen wordt de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk geacht om de verdachte (gedwongen) te behandelen voor zijn problematiek en het gevaar voor herhaling naar een aanvaardbaar niveau terug te dringen. Uit de hiervoor genoemde rapporten en de behandeling ter zitting blijkt voldoende dat een minder vergaande maatregel niet toereikend is. De verdachte heeft geen zelfinzicht en wenst geen behandeling of toezicht. In het verleden heeft hij zich ook meerdere malen aan toezicht van de reclassering onttrokken en zich niet gehouden aan de gestelde bijzondere voorwaarden.
Aan de overige wettelijke eisen voor het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is eveneens voldaan. Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Verder wordt vastgesteld dat het strafbare feit – gelet op de aard en kwalificatie – een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
9.
In beslag genomen voorwerpen
Op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn een pet ( [beslagnummer01] ) en een sleutel ( [beslagnummer02] ) geplaatst. De officier van justitie en de raadsman hebben ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank zal een last geven tot teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen pet en sleutel, omdat er geen redenen zijn om deze goederen te onttrekken aan het verkeer of verbeurd te verklaren.

10.Vorderingen benadeelde partijen

De nabestaanden [benadeelde01] (vader van het slachtoffer), [benadeelde02] (moeder van het slachtoffer) en [benadeelde03] (minderjarige dochter van het slachtoffer, wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder) hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd. De vader en moeder van het slachtoffer vorderen beiden afzonderlijk € 17.500,- aan affectieschade. Namens het minderjarige kind van het slachtoffer is een bedrag van
€ 20.000,- aan affectieschade gevorderd. Door alle benadeelde partijen is verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1.
Standpunt officier van justitie
Alle vorderingen dienen geheel te worden toegewezen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De ingediende vorderingen zijn duidelijk en voldoende onderbouwd.
10.2.
Standpunt verdediging
Gelet op het verzoek om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging is het primaire standpunt dat de vorderingen dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het subsidiaire standpunt gesteld dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer, nu hij degene is geweest die telkens de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht. Vaststelling van de hoogte van de schadevergoedingen levert dan ook een onevenredige belasting van het geding op, zodat niet-ontvankelijkheid moet volgen.
10.3.
Beoordeling
Affectieschade
Aan de benadeelde partijen is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Artikel 6:108 lid 3 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt de wettelijke grondslag voor het vorderen van affectieschade door naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat onder anderen de ouders (artikel 6:108 lid 4 onder c BW) en het kind (artikel 6:108 lid 4 onder d BW) van de overledene.
De bedragen voor affectieschade zijn bij het Besluit vergoeding affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit besluit geldt voor elk van de ouders in het geval van overlijden door een misdrijf van een meerderjarig niet-thuiswonend kind een vergoeding van een bedrag van € 17.500,00 en geldt voor het minderjarige kind in het geval van overlijden door een misdrijf van een ouder een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade.
Eigen schuld
Uit artikel 6:108, vijfde lid, BW volgt dat de verdachte hetzelfde verweer kan voeren dat hij tegenover de overledene zou kunnen hebben gevoerd.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer01] om het leven heeft gebracht. De rechtbank stelt echter ook vast dat [slachtoffer01] zelf een actief aandeel heeft gehad in de gebeurtenissen die tot het fatale steekincident hebben geleid. Uit het dossier is af te leiden dat [slachtoffer01] de verdachte bij een tweede confrontatie heeft geslagen en op de verdachte af kwam lopen, waarna de verdachte [slachtoffer01] heeft gestoken. Volgens meerdere getuigen was [slachtoffer01] degene die provocerend gedrag vertoonde en de confrontatie heeft opgezocht.
De rechtbank vindt dat deze omstandigheid zo nauw verband houdt met de bewezen doodslag dat dit een beroep op ‘eigen schuld’ in de zin van artikel 6:101 BW rechtvaardigt. Dat leidt tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, de mate van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer01] op ten hoogste 50 procent kan worden geschat. De beoordeling van de vraag of de schadevergoedingsplicht en daarmee de mate van eigen schuld aan de kant van [slachtoffer01] met een lager percentage dan 50 procent dient te worden verminderd, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De situatie waarvan uitgegaan mag worden bij de beoordeling van de mate van eigen schuld is pas bij dit vonnis vastgesteld. Partijen hebben zich nog onvoldoende kunnen uitlaten over wat dat betekent voor het gevoerde verweer. De behandeling van de strafzaak zou dan alleen om die reden moeten worden aangehouden. De rechtbank zal daarom de gevorderde affectieschade verminderen met 50 procent en de benadeelde partijen voor het overige in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van de vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 1 oktober 2022.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van:
- [benadeelde01] : € 8.750‬,00;
- [benadeelde02] : € 8.750‬,00;
- [benadeelde03] : € 10.000,00.
De bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van een pet (omschrijving: [beslagnummer01] , rood, merk: Baseball) en een sleutel (omschrijving: [beslagnummer02] , sleutels van een huis);
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
Benadeelde partij
Immateriële schade
[benadeelde01]
€ 8.750‬,00 (zegge: achtduizend zevenhonderdvijftig euro)
[benadeelde02]
€ 8.750‬,00 (zegge: achtduizend zevenhonderdvijftig euro)
[benadeelde03]
€ 10.000,00 (zegge: tienduizend euro)
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen;
bepaalt dat die delen van de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om aan de staat, ten behoeve van de na te noemen benadeelde partijen, de navolgende bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal gijzeling kan worden toegepast voor maximaal de hierna volgende duur;
Benadeelde partij
Bedrag
Aantal dagen gijzeling
[benadeelde01]
€ 8.750‬,00 (zegge: achtduizend zevenhonderdvijftig euro)
78
[benadeelde02]
€ 8.750‬,00 (zegge: achtduizend zevenhonderdvijftig euro)
78
[benadeelde03]
€ 10.000,00 (zegge: tienduizend euro)
85
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Lobs-Tanzarella en J.M. Grubben, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De tweede griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 oktober 2022 te Rotterdam [slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de keel te steken.