ECLI:NL:RBROT:2023:8818

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
83-235357-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte in zaak van vermeende financiering van terrorisme door middel van geldinzameling

In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het financieren van terrorisme door middel van geldinzameling, heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat hij samen met anderen een bedrag van 700 euro had ingezameld en overgemaakt om de uitreis van een medeverdachte naar Syrië te faciliteren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 180 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Tijdens de zitting op 6 september 2023 werd het bewijs besproken, waaronder chatberichten en bankgegevens. De officier van justitie stelde dat de verdachte in november 2016 geld had overgemaakt ten behoeve van een medeverdachte die zich bij een terroristische organisatie had aangesloten. De verdachte verklaarde echter dat het geld bedoeld was voor humanitaire hulp. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzet had om terrorisme te financieren. Er was geen direct verband tussen de overmaking van het geld en de uitreis van de medeverdachte naar Syrië.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet als leugenachtig konden worden bestempeld en dat het niet kon worden vastgesteld dat het geld was overgemaakt om de uitreis van de medeverdachte naar Syrië mogelijk te maken. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank verklaarde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-235357-21
Datum uitspraak: 20 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
gemachtigde raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen geld heeft ingezameld en overgemaakt om terrorisme te financieren.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. A.M. Dingley en mr. F.B.W. Groendijk hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Vrijspraak

Standpunt officier van justitie
Uit chatberichten en gegevens van bankrekeningen blijkt dat de verdachte in november 2016 met zes vrienden geld heeft overgemaakt ten behoeve van [naam01] .
[naam01] is in december 2016 vanuit Turkije naar Syrië gegaan. Hij heeft zich aangesloten bij een terroristische organisatie en is daarvoor onherroepelijk veroordeeld. Door het geld over te maken heeft de verdachte terrorisme gefinancierd.
De verklaring van de verdachte dat het geld bedoeld was voor humanitaire hulp in Turkije is kennelijk leugenachtig en draagt daarom bij aan het bewijs.
Relevante feiten en omstandigheden
[naam02] , [naam03] , [naam01] , [naam04] en verdachte volgden in 2016 samen Arabische les. Zij hadden een appgroep genaamd
[appgroep01](hierna: appgroep [appgroep01] ).
[naam01] is in augustus 2016 naar Turkije gegaan.
Op 14 september 2016 zegt [naam01] in een chatgesprek tegen [naam03] dat de smokkelaar $200 wil.
In oktober 2016 post [naam01] in de appgroep [appgroep01] berichten waaruit kan worden afgeleid dat hij belangstelling had voor de situatie in Syrië en de strijdgroep Jabbat al Nusrah.
Op 7 oktober 2016 vraagt [naam03] in een chatgesprek aan [naam01] of hij zijn buurman van beneden een aalmoes moet geven. [naam01] zegt nee en dat het minimaal 5 barkie moet zijn en dat de smokkelaar er geld bovenop krijgt/vraagt.
Op 9 oktober 2016 wordt de chatgroep
[appgroep02](hierna: appgroep [appgroep02] ) gemaakt. In deze chatgroep zitten onder anderen [naam02] , [naam03] , [naam05] ,
[naam06] , [naam07] , [naam08] en [naam04] .
Op 12 november 2016 zegt [naam01] in een chatgesprek tegen [naam03] dat hij geld voor hem moet inzamelen. Hij zegt dat hij op de 24ste 9 barkie heeft en dat dat niet genoeg is.
[naam03] reageert dat ‘wij met de onzen’ gaan inzamelen.
Op zaterdag 19 november 2016 zegt [naam02] in de appgroep [appgroep02] dat iedereen de volgende dag moet komen omdat hij iets wil bespreken wat belangrijk is.
In dezelfde appgroep vraagt [naam02] op 22 november 2016 om uiterlijk de 25ste te sturen wat zondag besproken is en zet kort daarna zijn bankrekeningnummer in de app.
Tussen 23 november 2016 en 28 november 2016 maken [naam03] , [naam05] , [naam06] , [naam07] , de verdachte en [naam04] één of meerdere bedragen over naar de bankrekening van [naam02] . De verdachte heeft € 100 bijgedragen.
Op 25 november 2016 bericht [naam02] in de appgroep [appgroep02] dat het geld, 700, weg is.
Op 25 november 2016 is van de bankrekening van [naam02] € 704 overgemaakt naar de Western Union Bank ten behoeve van [naam09] in Turkije. Op dezelfde dag is in Turkije aan [naam09] € 700 uitbetaald.
Op 5 december 2016 vraagt [naam03] aan [naam01] in een whatsapp gesprek of de Euro’s zijn aangekomen en zegt hij dat de broeders flink gepompt hebben. [naam01] , bevestigt dat het geld is aangekomen.
In de appgroep [appgroep01] meldt [naam01] op 5 december 2016 ‘jullie moeten bidden’ en ‘ik ga’.
Beoordeling
De conclusie van de officieren van justitie dat de verdachte met anderen geld heeft overgemaakt naar Turkije ten behoeve van [naam01] kan op basis van het dossier niet worden getrokken. Er blijkt niet van enig verband tussen de gesprekken van [naam03] en [naam01] waarin wordt gesproken over 200 dollar voor een smokkelaar en de chat over 5 barkie, de buurman van beneden en de smokkelaar die meer vraagt/krijgt, en de 700 euro die door [naam02] is ingezameld en overgemaakt. Tussen deze gesprekken en het overmaken van geld naar de rekening van [naam02] zit ook veel tijd.
Dit geldt ook voor de chat van 12 november 2016 over het geld inzamelen en het daadwerkelijke inzamelen van het geld. Wat het doel is waarvoor geld moet worden ingezameld blijkt niet. Nergens blijkt uit wat er op de bijeenkomst op zondag 20 november 2016 is besproken over het doel van de inzameling. Het is niet bekend wie [naam09] is en wat hij met het geld heeft gedaan dat naar hem is gestuurd. De bevestiging van [naam01] dat er geld is ontvangen, dateert van een week na de ontvangst van het geld door [naam09] . Uit de inhoud van het gesprek blijkt niet dat dit ziet op het bedrag van €700 dat aan [naam09] was overgemaakt en als dat al het geval is, blijkt niet dat dit bedrag bij [naam01] is beland.
Ook als de rechtbank zou concluderen dat het door [naam02] ingezamelde geld bij [naam01] terecht is gekomen, dan kan op basis van het dossier niet het opzet op het financieren van terrorisme worden aangenomen. Er zijn aanwijzingen dat in ieder geval [naam03] zou hebben geweten dat [naam01] van plan was naar Syrië te gaan en zich daar zou aansluiten bij een strijdgroep. Ook berichten die [naam01] postte in de appgroep [appgroep01] , lijken over de gewapende strijd in Syrië te gaan.
Dit is onvoldoende om ten aanzien van de verdachte te concluderen dat – mocht hij ten behoeve van [naam01] geld hebben overgemaakt naar [naam02] – dit voor het financieren van deze reisplannen bedoeld was.
Verdachtes verklaring dat hij mogelijk geld heeft overgemaakt voor humanitaire doeleinden kan in het licht van het gehele dossier niet als kennelijk leugenachtig worden bestempeld.
Omdat niet kan worden vastgesteld dat het geld is overgemaakt om de uitreis van [naam01] naar Syrië mogelijk te maken, kan niet worden bewezen dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het financieren van terrorisme.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mr. A. Boer en mr. T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 september 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2016
tot en met 1 januari 2017 te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of Turkije
en/of Syrië,
tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) zich en/of (een) ander(en), te weten:
- [naam01]
opzettelijk middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of doen
verschaffen en/of opzettelijk (een) voorwerp(en) heeft/hebben verzameld en/of
doen verzamelen en/of heeft/hebben verworven en/of doen verworven en/of
voorhanden heeft/hebben gehad en/of aan (een) ander(en) heeft/hebben verschaft
en/of doen verschaffen, te weten:
een geldbedrag van 700 euro, althans één of meerdere geldbedrag(en)
die (telkens) geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk dienden om geldelijke
steun te verlenen aan het plegen van één of meerdere terroristische misdrij(f)(ven)
en/of (een) misdrij(f)(ven) ter voorbereiding of vergemakkelijking van een
terroristisch misdrijf als bedoel in artikel 83 en/of artikel 83b van het Wetboek van
Strafrecht en/of aan het plegen van één van de misrijven omschreven in artikel 421
lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht;
( art 421 lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht )