ECLI:NL:RBROT:2023:8814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
661702 / HA RK 23-684
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele zaak over huur en ontruiming

Op 21 september 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Roos, tegen de rechter mr. W.J.J. Wetzels in een civiele zaak die betrekking had op een huurgeschil. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de planning van een zitting, die volgens haar te snel was vastgesteld zonder rekening te houden met haar opgegeven verhinderingen. De rechter had echter aangegeven dat de aard van de zaak, die onder andere een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming betrof, een snelle behandeling vereiste. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet vooringenomen was en dat de beslissing om de zitting te plannen in augustus gerechtvaardigd was, gezien de spoedeisendheid van de zaak. De verzoekster had geen voldoende onderbouwing gegeven voor haar verhinderingen en de rechter was pas later betrokken bij de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/661702 / HA RK 23-684
Beslissing van 21 september 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde mr. N. Roos,
strekkende tot de wraking van
mr. W.J.J. Wetzels,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met kenmerk 10459752 CV EXPL 23-11044. Die zaak betreft een geschil tussen Stichting [naam] als eiseres en verzoekster als gedaagde. De vorderingen van eiseres strekken onder meer tot ontbinding van de overeenkomst van partijen tot huur en verhuur van de door verzoekster bewoonde woning, ontruiming van deze woning, betaling van een huurachterstand en vergoeding van schade. Het dossier van de hiervoor omschreven zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer. Daaruit blijkt onder meer het volgende.
1.1.1.
Bij brieven van de griffier van 21 juni 2023 is aan partijen meegedeeld dat de kantonrechter de zaak met partijen wil bespreken op een zitting. Daarbij is partijen verzocht uiterlijk op 5 juli 2023 opgave te doen van de dag(delen) waarop zij de komende zes maanden niet bij een zitting aanwezig kunnen zijn.
1.1.2.
Per e-mailbericht van 26 juni 2023 heeft mr. Roos onder meer meegedeeld dat zij en/of verzoekster op dat moment de gehele maanden juni, juli, augustus en september verhinderd zouden zijn.
1.1.3.
Per e-mailbericht van 29 juni 2023 te 13.57 uur heeft de gemachtigde van [naam stichting] eveneens opgave gedaan van haar verhinderingen, bij welke opgave het volgende is toegevoegd:
“De gemachtigde van gedaagde heeft de verhinderdagen bij e-mail van 26 juni j. aan u doorgegeven. Daarbij viel mij op dat de periode juni tot en met 8 oktober 2023 geheel als verhindering is opgegeven zonder enige toelichting. Cliënte vindt het bijzonder onwenselijk als een zitting pas vanaf 9 oktober a.s. plaatsvindt. Dat betekent een zeer onwenselijke vertraging. Tenzij er bijzondere omstandigheden zijn aan de zijde van gedaagde partij, verzoek ik u geen rekening te houden met de opgegeven lange verhinderperiode.”
1.1.4.
Per e-mail van 29 juni 2023 te 16.12 uur heeft mr. Roos het volgende meegedeeld aan de griffier:
“Edelachtbare griffier,
Ik nam kennis van het bijzonder onconfraternele verzoek dat de gemachtigde van eiseres uw rechtbank via de onderstaande e-mail heeft gedaan; namelijk het verzoek om geen rekening te houden met de opgegeven verhinderdata van de zijde van gedaagde tot 9 oktober aanstaande omdat deze periode ‘ongemotiveerd’ als verhinderd is opgegeven.
Hoewel u mij niet verzoekt om een reactie daarop, maak ik gebruik van deze – zelf gecreëerde – gelegenheid door in het kader van hoor- en wederhoor op te merken dat dat verzoek voor afwijzing c.q. het negeren daarvan gereed ligt.
In het kader van de motivering daarvan wijs ik erop dat uw rechtbank niet voor niets eerder heeft verzocht om de opgave van de verhinderdata voor de komende zes (6) maanden. Hoewel een dergelijke verzoek mijns inziens in de weg staat aan het honoreren van het verzoek van de gemachtigde van eiseres om verhinderingen binnen die periode te negeren, kan ook de motivering die door de gemachtigde van eiseres aan haar verzoek ten grondslag
wordt gelegd niet gevolgd worden. In dat kader verwijst zij naar het feit dat de periode ‘zonder enige toelichting’ als verhinderd is opgegeven; evenwel is dat wat de gemachtigde van eiseres ook zelf doet ten aanzien van alle opgegeven verhinderingen (zoals bijvoorbeeld alle vrijdagen). Daar komt bij dat de toelichting op de verhindering besloten ligt in de opgave van de data/periode als verhinderd; gedaagde en haar gemachtigde zijn alsdan
verhinderd.
Kortom: ik verzoek uw rechtbank om dit verzoek van de gemachtigde van eiseres af te wijzen dan wel daarin niet mee te gaan.
Met vriendelijke groet,
mevrouw mr. N. (Nathalie) Roos”
1.1.5.
Per e-mail van 5 juli 2023 te 10.25 uur heeft mr. Roos het volgende meegedeeld aan de griffier:
“Edelachtbare griffier,
Zojuist had ik een zeer onprettig telefoongesprek met een van uw griffiemedewerkers.
De desbetreffende medewerkster vroeg of er ‘toch niet ruimte bestond om deze zaak eerder te behandelen gelet op de inhoud van de zaak en de spoedeisendheid’. In reactie daarop heb ik deze medewerkster te kennen gegeven dat uit dit telefonische verzoek eenschijn van vooringenomenheidkan worden afgeleid. In reactie daarop gaf deze medewerkster te kennen nog geen overleg te hebben gehad met de behandeld rechter in deze en volledig
zelfstandig te handelen n.a.v. het bijzonder onconfraternele verzoek dat de gemachtigde van eiseres in deze heeft gedaan.
Het stelt mij zondermeer teleur dat in deze kwestie op deze wijze door uw rechtbank wordt gehandeld. Temeer daar ik niet vermag in te zien wat deze zaak ‘spoedeisend’ zou maken; het gaat hier immers niet om een kort geding en een dergelijk (voorlopig) oordeel omtrent de inhoud van de zaak is een griffiemedewerkster niet passend.
Door uw rechtbank is verzocht om verhinderdata in de komende zes (6) maanden; die zijn ook opgegeven. Op basis van de opgegeven verhinderdata valt in oktober 2023 een comparitie te plannen; dat is slechts op een termijn van drie (3) maanden. Ook in andere zaken worden op dit moment zittingen gepland op dergelijke termijnen (zie bijv. de
zaaknummers 10175736 die ook de gemachtigde van eiseres bekend is, 10404478 & 10281323). Het gaat aldus niet om een bijzonder ongebruikelijke termijn. Op basis daarvan vermag ik dan ook niet in te zien waarom de opgegeven verhinderdata niet gerespecteerd zouden moeten worden.
Het vorenstaande geldt temeer daar het niet respecteren van de opgegeven verhinderdata zeer waarschijnlijk tot gevolg zal hebben dat gedaagde niet ter comparitie kan verschijnen hetgeen zondermeer als onwenselijk door de behandeld rechter gezien zal worden.
Kortom: nogmaals het klemmende verzoek om op basis van de opgegeven verhinderdata over te gaan tot het plannen van een comparitie.
Met vriendelijke groet,
mevrouw mr. N. (Nathalie) Roos”
1.1.6.
Per e-mail van 5 juli 2023 te 13.50 uur heeft de griffier het volgende meegedeeld aan mr. Roos:
Geachte mr. Roos,
Hedenochtend heb ik naar aanleiding van de door u ingediende verhinderdagen contact met u opgenomen om te overleggen of er wellicht toch een gaatje te vinden was in de agenda van u en/of uw cliënt om op korte termijn een zitting te plannen, gezien uw verhinderingen in de komende drie maanden. Doordat u direct aan het begin van het gesprek op een aanvallende toon te kennen heeft gegeven dat u het belachelijk vindt dat ik hierover contact met u opneem, heb ik helaas amper de gelegenheid gekregen om dat met u te bespreken.
Inmiddels heb ik overleg gehad met de kantonrechter. De kantonrechter is gezien de aard van de zaak niet bereid om rekening te houden met de door u opgegeven verhinderdagen, omdat dat zou betekenen dat er pas in oktober een zitting kan worden gepland. Gezien de aard van de zaak acht de kantonrechter dat niet verantwoord.
De kantonrechter is voornemens om op een van de hieronder genoemde data een zitting te plannen. Om toch enigszins rekening te houden met uw verhinderingen, hoort de kantonrechter graag binnen één week na vandaag welke datum u het beste uitkomt. Daarbij wijs ik u tevens op de mogelijkheid om de zitting eventueel hybride te laten plaatsvinden.
10 augustus 2023 — ochtend
15 augustus 2023 — ochtend of middag
24 augustus 2023 — ochtend
De kantonrechter gaat ervan uit dat u en uw cliënt op een van deze data zullen verschijnen.
Met vriendelijke groet,
de griffier”
1.1.7.
Per e-mail van 5 juli 2023 te 14.53 uur heeft mr. Roos onder meer het volgende meegedeeld aan de griffier:
“Edelachtbare griffier,
Nu in de onderstaande e-mail zowel de naam van de kantonrechter als de naam van de bij de zaak betrokken griffier ontbreekt, verzoek ik u met het oog op de inhoud van artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om mij die bij voorkeur per omgaande maar in ieder geval binnen één werkdag na heden kenbaar te maken.
……”
1.1.8.
Per e-mail van 6 juli te 10.43 uur heeft senior gerechtsjurist mr. [naam] het volgende meegedeeld aan mr. Roos:
“Geachte mevrouw Roos,
Naar aanleiding van uw e-mailbericht van 5 juli 2023 om 14.53 uur bericht ik u het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat ik mijn bericht van 5 juli 2023 om 13.50 uur geconcipieerd had zonder kennis te hebben van uw e-mailbericht van 10.50 uur. Dat bericht heeft u gericht aan het algemene e-mailadres van de roladministratie. Wat u wellicht nog niet bekend was, is dat ik niet werkzaam ben op de griffie, maar ik senior gerechtsjurist ben en in die hoedanigheid onder meer aanspreekpunt van de kantonrechter die deze zaak behandelt,
te weten mr. W.J.J. Wetzels.
Anders dan u stelt heb ik in het telefoongesprek niet gezegd dat de behandeling van de zaak spoedeisend is. Ik heb alleen gezegd dat de aard van de zaak zich er tegen verzet dat er pas op een termijn van ruim drie maanden een zitting bepaald wordt. Dat de griffie in alle zaken standaard verhinderdagen opvraagt voor een termijn van zes maanden in deze vakantieperiode geeft geen reden om een termijn van ruim drie maanden in deze zaak acceptabel te achten, zeker gezien het bezwaar van de andere partij en u bovendien geen enkele toelichting of verklaring heeft verstrekt voor de verhinderingen gedurende de gehele maanden juli tot en met september a.s.
Uit uw genoemd e-mailbericht begrijp ik dat u overweegt om tegen de behandelend kantonrechter en tegen mij een wrakingsverzoek in te dienen. Uiteraard is dat uw goed recht, maar zoals u ook ongetwijfeld bekend zal zijn biedt de wet geen grondslag voor indiening van een wrakingsverzoek tegen de griffier. Dat is vaste rechtspraak van de
wrakingskamer van deze rechtbank. Voor wat betreft een eventueel wrakingsverzoek tegen de behandelend kantonrechter mr. Wetzels wijs ik u er volledigheidshalve op dat hij het onderhavige dossier nog niet heeft kunnen bestuderen, omdat hij op dit moment in het buitenland met vakantie is. Ik heb met hem enkel via de e-mail overleg gepleegd over de planning van de mondelinge behandeling van de zaak, zodat in mijn ogen niet gezegd kan worden dat sprake is van vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben en hoor graag op welke door mij genoemde data u en uw client beschikbaar zijn om te verschijnen op zitting.
…..”
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoekster van 6 juli 2023;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 25 augustus 2023.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer op 7 september 2023 zijn verschenen:
  • verzoekster en haar hiervoor genoemde gemachtigde en
  • de rechter.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van verzoekster pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft – samengevat – het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Namens verzoekster is per e-mailbericht van 29 juni 2023 expliciet verzocht niet mee te gaan in het verzoek van [naam stichting] om geen rekening te houden met de door verzoekster opgegeven verhinderingen. Ondanks dat verzoek en de daaraan ten grondslag gelegde motivering is namens de rechter telefonisch contact gezocht met mr. Roos. Daarbij is wel degelijk aangegeven dat gelet op de spoedeisendheid van deze zaak geen rekening gehouden kan worden met de opgegeven verhinderdata. Met een dergelijke uitlating lijkt vooruit te worden gelopen op de inhoud van de zaak en de beoordeling daarvan, waardoor de schijn van vooringenomenheid is ontstaan. Die schijn van vooringenomenheid wordt onderstreept door de uitlatingen die namens de rechter door de griffier worden gedaan in de e-mailberichten van 5 en 6 juli 2023. De rechter heeft niet aangegeven, laat staan gemotiveerd, waarom de aard van deze zaak zich in dit geval verzet tegen een zitting op een termijn van drie maanden. Een dergelijke motivering is vereist op grond van wettelijke en verdragsrechtelijke bepalingen. In haar bericht van 5 juli 2023 te 10.25 uur heeft verzoekster gewezen op drie soortgelijke gevallen – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning – waarin een zitting op een termijn van ongeveer drie maanden werd bepaald. Door te stellen dat de aard van de zaak zich verzet tegen een behandeling op een termijn van drie maanden en daarbij te verwijzen naar het verzoek van [naam stichting] (die verzoekster op straat wil zetten), lijkt daarmee vooruit te worden gelopen op de uiteindelijke beoordeling van de zaak. De rechter lijkt haast te hebben met het op straat zetten van verzoekster.
2.1.2.
Het verwijt dat verzoekster door de rechter wordt gemaakt ter zake van het ontbreken van een motivering van de periode van verhindering gedurende de maanden juli tot en met september is niet terecht. De rechter heeft niet om een motivering gevraagd. Was die gevraagd, dan had die kunnen worden gegeven, namelijk dat het de vakantieperiode betrof en dat verzoekster met ingang van 4 juli 2023 in Marokko verbleef en voornemens was eerst eind september/begin oktober terug te reizen naar Nederland. Een eventuele hybride zitting was niet opportuun vanwege de gebrekkige internetverbinding op het platteland van Marokko.
2.1.3.
Het gaat in dit geval niet om een wraking naar aanleiding van een onwelgevallige beslissing van de rechter, maar om de schijn van vooringenomenheid van de rechter, die blijkt uit het door de rechter gedane voorstel en de gegeven instructies van de rechter aan de griffier.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer volgt verzoekster niet in haar stelling dat het wrakingsverzoek niet is gegrond op een procesbeslissing van de rechter, maar op een door hem gedaan voorstel en door hem aan de griffier gegeven instructies. Op het moment dat de hiervoor onder 1.1.1. tot en met 1.1.8. beschreven berichtenwisseling aanving, was de procedure tussen verzoekster en [naam stichting] zo ver gevorderd dat een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling moesten worden bepaald. Uit artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 4.1 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton blijkt dat de beslissing tot de mondelinge behandeling wordt genomen door de rechter. Dat in de praktijk de voorbereidende en uitvoerende handelingen en standaard-administratieve handelingen ten aanzien van het vinden van een geschikte zittingsdatum worden verricht door de administratieve en/of juridische ondersteuning maken dit niet anders.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of om over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.5.
De aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet.
3.6.
Vast staat dat de rechter eerst betrokken is geraakt bij de contacten tussen de griffier en de gemachtigde van verzoekster op 5 juli 2023 en wel aldus, dat de rechter tijdens zijn verlof en op vakantie in Frankrijk door de griffier per e-mail is benaderd voor overleg. De rechter kende op dat moment de inhoud van het dossier niet en wist alleen dat de zaak tussen partijen een vordering tot ontbinding van een tussen partijen geldende huurovereenkomst en tot ontruiming van de door verzoekster bewoonde woning. Op dat moment waren er door verzoekster geen redenen gegeven voor haar verhindering gedurende de periode juli – september 2023 en had [naam stichting] op het ontbreken van die onderbouwing gewezen. Voorts is voldoende komen vast te staan dat de rechter toen heeft beslist dat de aard van de zaak zich er tegen verzet dat er pas op een termijn van drie maanden een zitting wordt bepaald en dat hij voornemens was een zitting te bepalen in de maand augustus (waartoe drie data werden voorgesteld waaruit verzoekster er een kon kiezen).
3.7.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat de motivering van de beslissing van de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. Dat de rechtspraktijk voorbeelden kent van vergelijkbare zaken waarin een zitting werd bepaald op een termijn van langer dan drie maanden kan niet tot de conclusie leiden dat de rechter, door zijn beslissing in de onderhavige zaak tot een zitting in augustus, blijk geeft van vooringenomenheid ten aanzien van de inhoud van de zaak. De beslissing tot bepaling van de zittingsdatum wordt in iedere afzonderlijke zaak gebaseerd op de omstandigheden van het geval, zoals die op dat moment aan de rechter bekend zijn. Dat de rechter op het moment van zijn beslissing de inhoud van het dossier nog niet kende en hij zijn beslissing dus voornamelijk baseerde op de aard van het geschil, kan niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de door een van procespartijen bewoonde woonruimte is naar zijn aard spoedeisend. Voor de stelling dat de rechter voetstoots het standpunt van [naam stichting] heeft gevolgd en verzoekster zo snel mogelijk op straat heeft willen zetten, is geen enkel houvast te vinden.
3.8.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter, en mr. P. Joele en
mr. A. Buizer, rechters, in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.