ECLI:NL:RBROT:2023:8798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
83/097531-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en veroordeling voor culpoze mensensmokkel en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, een advocaat, die beschuldigd werd van culpoze mensensmokkel en valsheid in geschrift. De zaak is voor het eerst behandeld op 11 april 2019, waarna de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard. Echter, het gerechtshof heeft dit vonnis op 24 februari 2022 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 31 juli, 1 augustus en 3 augustus 2023, met de sluiting van het onderzoek op 20 september 2023.

De verdachte wordt verweten dat hij als advocaat betrokken was bij het opstellen van valse aanvragen voor verblijfsvergunningen voor Chinese onderdanen, waarbij hij gebruik maakte van valse gegevens over werkkring en verblijfplaats. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van valsheid in geschrift en mensensmokkel, waarbij de verdachte als medepleger werd aangemerkt. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor een van de ten laste gelegde feiten, maar eiste bewezenverklaring voor de overige feiten, met een gevangenisstraf en taakstraf.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat er onrechtmatig verkregen informatie was. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele feiten, maar veroordeelde hem voor culpoze mensensmokkel en valsheid in geschrift, zonder oplegging van straf of maatregel, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de impact op de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/097531-23
Datum uitspraak: 20 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 1973 te [geboorteplaats01] ,
ingeschreven op het adres [adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsman mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is voor het eerst op zitting behandeld op 11 april 2019, waarna bij vonnis van 15 april 2019 de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard. Bij arrest van het gerechtshof van 24 februari 2022 is het vonnis van de rechtbank vernietigd en is de zaak teruggewezen naar de rechtbank. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 juli 2023, 1 augustus en 3 augustus 2023. Het onderzoek is gesloten op de zitting van 20 september 2023.

2.De zaak in het kort

Chinese onderdanen hebben op onrechtmatige wijze, want op basis van valse gegevens over werkkring en verblijfplaats, verblijfspapieren voor Nederland verkregen. Zij hebben daartoe tegen betaling een tussenpersoon ingeschakeld die in Nederland de aanvragen voor hen heeft ingediend. De verdachte was de advocaat van die tussenpersoon. Hem wordt verweten dat hij in die hoedanigheid de aanvragen mogelijk heeft gemaakt en zich aldus als medepleger van de tussenpersoon schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

3.Tenlastelegging

De verdachte wordt beschuldigd van de volgende strafbare feiten:
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften in de periode van 1 december 2008 tot en met 30 september 2009;
medeplegen van mensensmokkel, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van zijn beroep als advocaat en door een persoon die daarvan een gewoonte maakt, in de periode van 1 december 2008 tot en met 31 december 2009;
medeplegen van mensensmokkel, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van zijn beroep als advocaat en door een persoon die daarvan een gewoonte maakt, in de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 december 2009;
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken en voorhanden hebben van een vals geschrift in de periode van 31 mei 2007 tot en met 6 juni 2007;
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken en voorhanden hebben van valse geschriften in de periode van 27 juni 2007 tot en met 31 december 2007;
medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift in de periode van 14 mei 2007 tot en met 31 december 2007.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar alsmede een taakstraf van 120 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 60 dagen hechtenis.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie moet niet-ontvankelijk in de vervolging worden verklaard, dan wel moet de onrechtmatig verkregen informatie worden uitgesloten van het bewijs, omdat er een ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op de functionele geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht dat de verdachte heeft als advocaat.
De feitelijke grond van dit verweer valt in twee gedeelten uiteen.
Onderzoek Bugibba
Op 11 januari 2011 zijn onder medeverdachte [medeverdachte01] in het kader van het tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek onder de naam Bugibba gegevensdragers in beslag genomen waarop zich ook correspondentie bevond tussen [medeverdachte01] en zijn advocaat, de verdachte in de huidige strafzaak (bekend onder de naam
Wynyard). Ook is toen onder [medeverdachte01] fysieke administratie in beslag genomen waarin tevens dergelijke correspondentie is aangetroffen. Deze digitale en fysieke correspondentie is geheimhoudersinformatie. Die geheimhoudersinformatie is later ingebracht in het onderzoek
Wynyardtegen de verdachte (proces-verbaal [kenmerk proces-verbaal01] ).
Onderzoek Wynyard
Op 25 oktober 2011 vond onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaats in het advocatenkantoor waar de verdachte werkzaam is. De rechter-commissaris heeft fysieke en digitale administratie van de verdachte en van het kantoor in beslag genomen. Beklag tegen die inbeslagname is uiteindelijk ongegrond verklaard.
In oktober 2014 zijn de in beslag genomen fysieke stukken in het onderzoek
Wynyardovergedragen aan het functioneel parket en aan de Inspectie SZW, de opsporingsinstantie in dit onderzoek. Een deel van die stukken is nadien zoekgeraakt. In mei 2015 is het digitale beslag overgedragen aan de Inspectie SZW.
Onrechtmatige kennisname van beslagen gegevens
In het onderzoek
Bugibbais de verdachte als geheimhouder ten onrechte niet in kennis gesteld van het beslag op 11 januari 2011 onder zijn toenmalige cliënt [medeverdachte01] , zodat hij daartegen ook geen beklag heeft kunnen doen. Ten onrechte is in het onderzoek
Bugibbageen rechter-commissaris betrokken bij de beoordeling van de vraag of en in hoeverre kennis mocht worden genomen van de geheimhoudersinformatie. Zodoende was het voor opsporingsambtenaren in dat onderzoek mogelijk ongecontroleerd en onbeperkt kennis te nemen van die informatie.
In het onderzoek
Wynyardis de rechter-commissaris tekortgeschoten in de uitvoering van en het toezicht op het onderzoek aan de in beslag genomen geheimhoudersinformatie. De rechter-commissaris heeft niet zelf beoordeeld of die geheimhoudersinformatie wel deel uitmaakt van het strafbare feit waarvoor de verdachte advocaat wordt vervolgd. Ten onrechte is de Deken van de Orde van Advocaten of de geheimhouder zelf niet in de gelegenheid gesteld bij het onderzoek aanwezig te zijn en daarbij inspraak te hebben. Het is onduidelijk gebleven hoe de in beslag genomen dossiers zijn bewaard.
De wijze waarop de fysieke en digitale geheimhouderinformatie is bewaard en doorzocht is daarmee onrechtmatig, omdat niet de vereiste rechtsbescherming is geboden tegen mogelijke inbreuken op het verschoningsrecht. Dat levert schending op van artikel 17 van het Internationaal Verdrag van New York inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 98, 125i en 125l van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Omdat in deze zaak het recht van de Unie ten uitvoer is gebracht als bedoeld in artikel 51 lid 1 Handvest van de grondrechten van de EU, zijn tevens de artikelen 7 en 8 van het Handvest geschonden.
Vaststaat dat informatie die op deze wijze onrechtmatig is verkregen, is opgenomen in het strafdossier in het onderzoek
Wynyard.
Deze verwijten raken de ontvankelijkheid van de officier van justitie rechtstreeks, omdat hij voorstellen aan de rechter-commissaris had moeten doen tot onderzoek overeenkomstig de eisen van de wet, hij niet had mogen instemmen met ontbrekend toezicht door de rechtercommissaris en hij de opsporingsambtenaren had moeten opdragen voor dit deel van het onderzoek het oordeel van de rechter-commissaris te vragen, en dat oordeel ook af te wachten.
Daar komt nog bij dat handelen van andere justitiële organen voor rekening van het openbaar ministerie komt.
Voorwaardelijk verzoek: prejudiciële vraag
Indien de rechtbank de verdediging in geen van haar standpunten volgt, dan verzoekt de verdediging aan het Hof van Justitie van de EU de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

Schendt de wijze waarop het onderzoek aan onder de verdachte inbeslaggenomen informatie heeft plaatsgevonden de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de EU? Zo ja, wat dienen daarvan de consequenties te zijn?
5.2.
Standpunt officier van justitie
Bugibba
In het onderzoek
Bugibbais men naar de toen bekende maatstaven met de grootste zorgvuldigheid te werk gegaan. Achteraf bezien had in dat onderzoek inderdaad de rechtercommissaris moeten worden ingeschakeld ter beoordeling van geheimhoudersinformatie. Dat is niet gebeurd.
De verdachte is al sinds januari 2011 op de hoogte van de doorzoeking bij [medeverdachte01] in die zaak. Zijn beroep op vormfouten is nu, ruim 12 jaar nadien, te laat.
Inschakeling van de rechter-commissaris zou niet tot een ander resultaat hebben geleid en er is geen enkel belang van de verdachte in de zaak
Wynyardgeschaad door de hiervoor weergegeven gang van zaken. Benadeling van de verdachte is toen ook zeker niet beoogd.
Er is dan ook geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie of voor bewijsuitsluiting.
Wynyard
In het onderzoek
Wynyardis de rechter-commissaris wel actief betrokken geweest bij het onderzoek aan geheimhoudersinformatie. Nadat de beslissing tot doorbreking van het verschoningsrecht onherroepelijk was geworden, heeft onderzoek aan die gegevens plaatsgevonden onder regie van de rechter-commissaris, die bij de uitvoering van dat onderzoek op de voet van artikel 177 Sv is bijgestaan door opsporingsambtenaren. Dit onderzoek heeft volledig volgens de regels der kunst plaatsgevonden.
Er is dan ook geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring of bewijsuitsluiting.
Pas in 2017 heeft er een vormverzuim plaatsgevonden. Dat heeft ertoe geleid dat in het einddossier in het onderzoek kennelijk stukken ontbreken uit één van de in beslag genomen cliëntendossiers, vermoedelijk als gevolg van een kopieerfout op het afgesloten bureau van de Inspectie SZW. Deze stukken kunnen niet zijn verspreid. Er is door deze vormfout dan ook geen schade ontstaan. Hierom kan worden volstaan met een enkele constatering van dat vormverzuim op de voet van artikel 359a Sv.
Voorwaardelijk verzoek: prejudiciële vraag
De verweren van de verdediging die zien op de inbeslagname en kennisneming van geheimhoudersinformatie raken niet de uitleg van artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU, maar betreffen de toepassing van het geldende (beslag)recht tegen de achtergrond van de snelle digitalisering van (communicatie in) de samenleving.
Gelet op de bepalingen in de Nederlandse wetgeving, de jurisprudentie van de Hoge Raad en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 8 EVRM is de reikwijdte van de bescherming van de communicatie tussen advocaten en hun cliënten volstrekt helder. Er is derhalve sprake van een
acte clair, zodat geen aanleiding bestaat voor het stellen van een prejudiciële vraag als verzocht door de verdediging.
5.3.
Beoordeling
Algemeen
De rechtbank vat het verweer van de raadsman strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel bewijsuitsluiting op als een beroep op het bepaalde in artikel 359a Sv.
Artikel 359a Sv luidt:

1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:
de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd;
de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde feit;
het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
3. Het vonnis bevat de beslissingen vermeld in het eerste lid. Deze zijn met redenen omkleed.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 overweegt, staat in het strafproces centraal dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak. Op de strafrechter rust niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken.
Toepassing van artikel 359a Sv kan ertoe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek.
Van belang is verder dat toepassing van artikel 359a Sv onder meer beperkt is tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Daarnaast heeft “het voorbereidend onderzoek” in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Daarnaast kan ook nog de vraag aan de orde komen of een rechtsgevolg verbonden moet worden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereikt van artikel 359a Sv ligt.
Toepassing van deze uitgangspunten leidt in deze zaak tot het volgende.
Bugibba
De gestelde vormverzuimen die hebben plaatsgevonden in het onderzoek
Bugibbahebben zich voorgedaan buiten het verband van het onderzoek
Wynyardtegen de verdachte. Daarmee vallen deze, gelet op hetgeen hiervoor onder “
Algemeen” is overwogen, buiten de reikwijdte van het bepaalde in artikel 359a Sv. Er is geen grond om daarbuiten gevolgen te verbinden aan die vormverzuimen in dat onderzoek, omdat die niet zijn aan te merken als onrechtmatig handelen jegens de verdachte, deze niet het recht van de verdachte zelf op een eerlijk proces raken en ook anderszins niet is gebleken dat zij van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de vervolging van de verdachte ten aanzien van de in deze zaak tenlastegelegde feiten. Het verweer dat strekt tot nietontvankelijkverklaring of bewijsuitsluiting wordt daarom in zoverre verworpen.
Wynyard
Het verweer is in de kern gebaseerd op de klacht dat de rechter-commissaris volgens de verdediging niet de vereiste rechtswaarborgen heeft geboden bij het onderzoek aan de geheimhoudersinformatie die in beslag is genomen onder de verdachte en het advocatenkantoor waaraan hij is verbonden. Het kan echter in het midden blijven of de rechtercommissaris daarin is tekortgeschoten, omdat een beroep op het bepaalde in artikel 359a Sv niet kan slagen. Het bepaalde in artikel 359a Sv ziet immers in beginsel op vormfouten in een onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Het optreden van de rechter-commissaris valt niet aan te merken als opsporingsonderzoek dat onder gezag van de officier van justitie plaatsvindt. Anders dan in de stellingen van de verdediging besloten ligt, behoort het ook niet tot de taak van de officier van justitie toezicht te houden op het handelen of nalaten van de rechter-commissaris. Er is geen grond om buiten het bereik van het bepaalde in artikel 359a Sv gevolgen te verbinden aan gestelde vormverzuimen in het onderzoek aan in beslaggenomen geheimhoudersinformatie in het onderzoek
Wynyard, omdat er geen grond is om aan te nemen dat deze zijn aan te merken als onrechtmatig handelen jegens de verdacht en deze niet het recht van de verdachte op een eerlijk proces raken. Het verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring of bewijsuitsluiting wordt daarom in zoverre verworpen.
Ontbrekende stukken
Er is geen concrete aanwijzing dat het recht op een eerlijk proces is geschaad doordat – kort gezegd – kennelijk op het kantoor van de Inspectie SZW stukken zijn zoekgeraakt of in ieder geval kopieën daarvan niet in het strafdossier in dit onderzoek zijn opgenomen. Er bestaat daarom geen aanleiding daaraan enig gevolg te verbinden.
Voorwaardelijk verzoek: prejudiciële vraag
Omdat de rechtbank de verweren die strekken tot niet-ontvankelijkverklaring of bewijsuitsluiting verwerpt, is voldaan aan de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de EU. De rechtbank wijst dat verzoek af, reeds omdat er in deze zaak geen sprake is van een kwestie van uitleg van EU-recht.
5.4.
Conclusie
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Vrijspraak feit 1, valsheid in brieven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND), Chinese personen als cliënt?
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte de onder feit 1 vermelde personen als zijn cliënten mocht beschouwen. Dat dit ook zo is vermeld in de begeleidende brieven bij aanvragen voor de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen (hierna: de verlengingsaanvragen) voor deze personen, is dan ook niet in strijd met de waarheid. Die brieven zijn wat dit punt betreft dus geen valselijk opgemaakte geschriften. In zoverre wordt de verdachte daarom vrijgesproken van feit 1.
6.2.
Vrijspraak feit 1, valsheid in brieven aan de IND, bepaaldelijk gevolmachtigd?
6.2.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft gebruik gemaakt van valselijk opgemaakte geschriften doordat in strijd met de waarheid in de begeleidende brieven bij de verlengingsaanvragen is opgenomen dat de verdachte als advocaat bepaaldelijk gemachtigd was om namens de onder feit 1 vermelde personen de verlengingsaanvragen in te dienen.
6.2.2.
Beoordeling en conclusie
Vooropgesteld wordt dat een volmacht, behoudens uitzonderingen die hier niet aan de orde zijn, vormvrij kan worden verleend, ook via een tussenpersoon. Dat is niet anders wanneer het gaat om een bepaaldelijk verleende volmacht, te weten een volmacht die is verleend tot het verrichten van een specifiek omschreven rechtshandeling. De personen die onder feit 1 zijn genoemd waren cliënten van de verdachte en er is geen grond gebleken voor twijfel over het bestaan van die personen of hun wens verlenging van hun verblijfsvergunning te verkrijgen. De verdachte mocht onder de gegeven omstandigheden aannemen dat de verzoeken tot verlengingsaanvragen van zijn cliënten kwamen en ook dat hij door hen specifiek was gemachtigd tot het inzenden daarvan. Ook wat dit onderdeel betreft is dan ook geen sprake van valselijk opgemaakte geschriften, zodat ook op dit punt vrijspraak moet volgen.
De verdachte zal dan ook integraal worden vrijgesproken van feit 1.
6.3.
Partiële vrijspraak feiten 2 & 3: verschaffen van wederrechtelijke toegang
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte behulpzaam is geweest bij het verschaffen van wederrechtelijke toegang tot en/of doorreis door Nederland, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
6.4.
Feiten 2 & 3: culpoze mensensmokkel, winstbejag in de zin van art. 197a lid 2 Sr?
6.4.1.
Standpunt verdediging
Van mensensmokkel is geen sprake omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld. Hij heeft met de bijstand die hij aan zijn cliënten verleende geen persoonlijk voordeel behaald, is daardoor niet in een economisch gunstiger toestand gekomen en hij heeft zich hierbij ook niet gericht op verrijking.
Ook is geen sprake van culpoze mensensmokkel omdat de verdachte geen ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf van zijn cliënten wederrechtelijk was. De verdachte is op een geraffineerde wijze bedrogen door [medeverdachte01] , hetgeen hij onmogelijk had kunnen en had moeten doorzien. Daar komt bij dat op de verdachte als advocaat niet de verantwoordelijkheid rustte erop toe te zien dat de stukken die hij via [medeverdachte01] ontving juist waren. Van aanmerkelijk onvoorzichtig of nalatig handelen of een grove fout door de verdachte is dan ook niet gebleken en de verdachte is voldoende zorgvuldig omgegaan met informatie die hij van de IND en het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: het CWI) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) heeft verkregen.
6.4.2.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting het navolgende vast. Dit zal als uitgangspunt dienen voor de beantwoording van de bewijsvragen.
De verdachte heeft met de stukken die [medeverdachte01] hem verstrekte de verlengingsaanvragen inclusief bijlagen samengesteld en deze met een begeleidend schrijven ingezonden aan de IND. In de aanvraagformulieren was steeds opgenomen dat de vergunninghouder op een adres in Nederland verbleef en dat deze het afgelopen jaar niet langer dan drie maanden buiten Nederland was geweest. De verdachte heeft daarnaast de aanvragen voor tewerkstellingsvergunning met bijlagen samengesteld en met een begeleidende brief ingezonden aan het CWI dan wel het UWV. In de aanvraagformulieren stond steeds vermeld dat de vreemdeling in Nederland zou gaan werken voor een in Nederland gevestigde werkgever.
De aanvragen die betrekking hebben op de personen die in feit 2 zijn genoemd zijn vals. Dat volgt uit het arrest in de strafzaak tegen [medeverdachte01] . De aanvragen voor de personen die zijn vermeld onder feit 3 zijn eveneens vals. Dat volgt uit de overigens gebezigde bewijsmiddelen. De verdachte heeft dus aanvragen ingediend met door anderen ingevulde fictieve inschrijvingsadressen van ondernemingen en fictieve verblijfplaatsen en dienstverbanden van de in feit 2 en 3 genoemde personen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ernstige reden had te vermoeden dat hij verlengingsaanvragen indiende voor cliënten van wie het verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank overweegt ter beantwoording van deze vraag als volgt.
De aanvraagformulieren bevatten merkwaardige gegevens die reeds bij eerste kennisneming bevreemden. Zo was in de verlengingsaanvragen steeds het telefoonnummer van [medeverdachte01] opgenomen als telefoonnummer van de betreffende vergunninghouder. In de vier aanvraagformulieren van de cliënten die zijn genoemd in feit 3 en die alle op dezelfde datum in juli 2009 zijn ingediend, was voor ieder van de vergunninghouders steeds hetzelfde adres vermeld waar zij met hun gezinnen zouden verblijven. Het ging hier om vier gezinnen bestaande uit totaal veertien personen, terwijl de woning op dat adres – gelet op de bijgevoegde GBA-uittreksels dan wel de via internet te raadplegen informatie – evident niet geschikt was voor bewoning door zoveel personen. De verdachte was hiervan op de hoogte. Daarnaast stond op formulieren die in juli 2009 zijn ingediend vermeld dat de in feit 3 genoemde personen werkzaam zouden zijn bij [bedrijf01] B.V. (i.o.) en op de omstreeks mei, september en juli 2009 ingediende formulieren van drie van de onder feit 2 genoemde personen dat zij werkzaam zouden zijn bij [bedrijf02] (i.o), [bedrijf03] (i.o.) en [bedrijf04] B.V. (i.o.). Deze ondernemingen zouden alle rond de zomer van 2009 gevestigd zijn op de [adres02] te [vestigingsplaats01] . Op dat adres was het kantoor van [medeverdachte01] gevestigd. De verdachte heeft een bezoek aan dat adres gebracht. Zodoende wist hij dat het pand niet geschikt was voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten van deze ondernemingen, waaronder zich bijvoorbeeld een groothandel in lederen producten zou bevinden.
De rechtbank acht deze gegevens dusdanig bevreemdend dat zij van oordeel is dat er bij de verdachte, een advocaat gespecialiseerd in het vreemdelingenrecht met de nodige ervaring, de gedachte had moeten opkomen dat er mogelijk iets niet in orde was met de aanvragen. De verdachte heeft deze signalen echter keer op keer ten onrechte genegeerd en ondanks aanwijzingen die vragen deden rijzen over het hoofdverblijf van zijn cliënten en of zij zich wel maximaal drie maanden buiten Nederland bevonden, de gelijktijdige of in een kort tijdsbestek op elkaar volgende aanvragen ingediend. Daar komt bij dat de verdachte eenvoudigweg rechtstreeks contact had kunnen en ook moeten opnemen met de Chinese cliënten, hun werkgevers in Nederland of de moederbedrijven in China.
De ernstig onachtzame houding van de verdachte wringt temeer nu hij al voorafgaand aan die aanvragen tijdens gesprekken op 19 februari, 8 maart en 27 september 2007 door de instanties gewezen was op de onregelmatigheden bij dergelijke aanvragen en in het bijzonder bij de aanvragen die via [medeverdachte01] tot stand waren gekomen. Daar komt bij dat de verdachte op 19 februari 2007 in een e-mail aan [medeverdachte01] schrijft dat er signalen bij de IND zijn binnengekomen dat er bepaalde zaken niet in orde zouden zijn. In diezelfde e-mail geeft hij ook nog eens aan dat de toekomstige aanvragen een ‘individuelere uitstraling’ dienen te krijgen.
Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf van de betreffende Chinese personen in Nederland wederrechtelijk was.
De verdachte heeft bij het begaan van deze feiten gehandeld in de uitoefening van zijn beroep als advocaat werkzaam in dienst bij een advocatenkantoor. De verdachte factureerde namens het advocatenkantoor (zijnde een onderneming met winstoogmerk) met de bedoeling die onderneming in een economisch gunstiger toestand te brengen en daarmee ook zijn positie als werknemer te bevestigen en te versterken. Enig voordeel voor de verdachte – dat zich om tot een bewezenverklaring te kunnen komen overigens niet daadwerkelijk of rechtstreeks hoeft te verwezenlijken – kan in een dergelijk geval worden verwacht. Daarmee is sprake van winstbejag als bedoeld in artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verwerpt in zoverre de gevoerde verweren; het feit is wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
Dat de verdachte een gewoonte zou hebben gemaakt van zijn handelingen is – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – niet komen vast te staan, zodat de verdachte van die onderdelen van het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
6.5.
Vrijspraak feit 5: valse kwitanties gebruiken en voorhanden hebben
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
6.6.
Feiten 4 & 6: valse arbeidsovereenkomsten gebruiken en/of voorhanden hebben
6.6.1.
Standpunt verdediging
Het dossier is onvolledig waardoor de gang van zaken niet met voldoende zekerheid kan worden gereconstrueerd. Hierdoor is de valsheid van de in de tenlastelegging genoemde stukken en het beweerde opzet van de verdachte daarop niet deugdelijk vast te stellen. Ook het medeplegen kan niet worden bewezen.
De verdachte moet ook van het onder 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld dat hij de overeenkomst voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt door haar bij het CWI in te dienen, noch dat er een overeenkomst is aangepast naar aanleiding van contact tussen de verdachte en [medeverdachte01] , en omdat het oogmerk van gebruik als echt niet kan worden bewezen.
Van het onder 6 ten laste gelegde moet de verdachte ook worden vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld op welke datum de overeenkomst als bijlage zou zijn ontvangen en het oogmerk tot misleiding niet kan worden bewezen.
6.6.2.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting vast dat er geen dienstverband bestond tussen [bedrijf05] B.V. en [naam01] (feit 6) en ook niet tussen [bedrijf05] B.V. en [naam02] (feit 4), zoals vermeld in de betreffende arbeidsovereenkomsten. Daarmee is de valsheid van de overeenkomsten, en dus ook de onder 4 en 6 gespecifieerde feitelijkheden, een gegeven.
Dit doet de vraag rijzen of de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het valse arbeidsovereenkomsten betrof. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op die vraag ‘ja’ is en zal uitleggen waarom.
De verdachte is op 8 maart 2007 in een gesprek met het CWI gewezen op de gebreken die kleefden aan de aanvragen waar het hier om gaat. Daarin is aan de orde gekomen dat er opvallend identieke arbeidsovereenkomsten werden overgelegd en dat de diplomatieke posten in China de aangeleverde gegevens niet konden verifiëren. Dit gesprek had er op zichzelf beschouwd al voor moeten zorgen dat de verdachte uiterst alert zou zijn op de inhoud van de schriftelijke bescheiden die [medeverdachte01] hem aanleverde. In plaats daarvan heeft de verdachte zich niet als een gewaarschuwd man gedragen, maar juist uiterst dubieus gehandeld. Zo vraagt de verdachte op 10 mei 2007 aan [medeverdachte01] of het wellicht een beter idee is om het salaris van [naam01] dat in een arbeidsovereenkomst van 1 juni 2006 was opgenomen, te herzien. Uit het dossier leidt de rechtbank verder af dat de verdachte de herziene en valse arbeidsovereenkomst voorhanden heeft gehad omdat [medeverdachte01] de verdachte op 14 mei 2007 per email schrijft hem de aangepaste arbeidsovereenkomst te doen toekomen en op 31 mei 2007 schrijft dat de verdachte het aangepaste contract van [naam01] al in zijn bezit heeft. De aangepaste arbeidsovereenkomst is net als de eerdere overeenkomst gedateerd op 1 juni 2006, terwijl dat gelet op de inhoud van de e-mails van 10 en 14 mei 2007 over de salarishoogte van [naam01] onmogelijk waar kan zijn. Het aangepaste salaris kon dan ook niet juist zijn, aangezien de datum van de overeenkomst impliceerde dat er vanaf die datum een hoger salaris werd uitbetaald aan [naam01] , terwijl niet is gebleken dat sprake is geweest van een aangepast salaris met terugwerkende kracht.
De verdachte schrijft in een email aan [medeverdachte01] op 30 mei 2007 dat het voornemen bestaat om de aanvraag van [naam02] af te wijzen. In diezelfde e-mail vraagt hij [medeverdachte01] om hem een aangepaste arbeidsovereenkomst te sturen. Op 31 mei 2007 stuurt [medeverdachte01] een e-mail aan de verdachte met als bijlage de aangepaste arbeidsovereenkomst met een hoger salaris, die net als de eerdere overeenkomst is gedateerd op 1 mei 2007. Dit kan op basis van de inhoud van de e-mails van 30 en 31 mei 2007 niet kloppen. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte de tewerkstellingsvergunningaanvraag met de aangepaste arbeidsovereenkomst van [naam02] bij het CWI heeft ingediend. Ook hier geldt dat het aangepaste salaris niet juist kan zijn, aangezien de datum van de overeenkomst impliceerde dat er vanaf die datum een hoger salaris is uitbetaald aan [naam02] , terwijl niet is gebleken dat sprake is geweest van een aangepast salaris met terugwerkende kracht.
Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte ten minste redelijkerwijs moest vermoeden dat de arbeidsovereenkomsten vals waren en zich ten aanzien van de arbeidsovereenkomst van [naam02] bewust was van het gebruik daarvan door het CWI als ware zij echt en onvervalst, een en ander toen hij de overeenkomst aan die instantie deed toekomen.
De verweren worden dan ook verworpen; de feiten zijn wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
6.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 2
hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 31 december 2009, te Den Haag en Zoetermeer en Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, anderen, te weten:
  • (omstreeks september-november 2009) [naam03] en
  • (omstreeks december 2008-januari 2009) [naam04] en
  • (omstreeks mei-september 2009) [naam05] en
  • (omstreeks juli-oktober 2009) [naam06] en
  • (omstreeks augustus-oktober 2009) [naam07]
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij, verdachte, telkens wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, tezamen met zijn mededaders ten behoeve van of namens die anderen:
  • een aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de daarbij behorende bijlagen samengesteld en met een begeleidend schrijven ingezonden aan het Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst ter attentie van de Afdeling Verlengingen te Zwolle, terwijl in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid een verblijfsadres in Nederland was opgenomen en in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid was opgegeven dat de vergunninghouder in de afgelopen 12 maanden niet langer dan 3 maanden buiten Nederland is geweest en dat Nederland zijn of haar hoofdverblijf is en
  • een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen en de daarbij behorende bijlagen samengesteld en met een begeleidend schrijven ingezonden aan de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen, Bureau Juridische Zaken te Zoetermeer of het UWV WERKbedrijf, Bureau Juridische Zaken te Zoetermeer, terwijl in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid was opgegeven dat de werkgever die de vergunning aanvraagt voor de vreemdeling, zijn of haar werkgever in Nederland is en dat de plaats waar de vreemdeling arbeid verricht (ten behoeve van de aanvragende werkgever) in Nederland is gelegen,
terwijl hij, verdachte, bovenomschreven feiten heeft begaan in de uitoefening van enig beroep, te weten als advocaat;
feit 3
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 december 2009, te Den Haag en Zoetermeer en Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, anderen, te weten:
  • [naam08] en
  • [naam09] en
  • [naam10] en
  • [naam11]
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland , terwijl hij, verdachte, telkens wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, tezamen met zijn mededaders ten behoeve van of namens die anderen:
  • een aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de daarbij behorende bijlagen samengesteld en met een begeleidend schrijven ingezonden aan het Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst ter attentie van de Afdeling Verlengingen te Zwolle, terwijl in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid het adres [adres03] , [postcode02] Rotterdam als verblijfsadres in Nederland was opgenomen en in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid was opgegeven dat de vergunninghouder in de afgelopen 12 maanden niet langer dan 3 maanden buiten Nederland is geweest en dat Nederland zijn hoofdverblijf is en
  • een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen en de daarbij behorende bijlagen samengesteld enmet een begeleidend schrijven ingezonden aan het UWV WERKbedrijf, Bureau Juridische Zaken te Zoetermeer, terwijl in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid was opgegeven dat werkgever [bedrijf01] B.V. (i.o.) die de vergunning aanvraagt voor de vreemdeling, zijn of haar werkgever in Nederland is en dat de plaats waar de vreemdeling arbeid verricht (ten behoeve van de aanvragende werkgever) in Nederland is gelegen op het adres [adres02] , [postcode03] Heenvliet en dat de werknemer is gehuisvest op het adres [adres03] , [postcode02] Rotterdam en dat de werkgever is gevestigd aan de [adres02] te Heenvliet,
terwijl hij, verdachte, bovenomschreven feiten heeft begaan in de uitoefening van enig beroep, te weten als advocaat;
feit 4
- hij in de periode 31 mei 2007 tot en met 6 juni 2007 te Den Haag en Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander , opzettelijk een valselijk opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst (Employment Agreement) tussen [bedrijf05] B.V. (werkgever) en [naam02] (werknemer) (gedagtekend op 1 mei 2007)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, en
van dit geschrift gebruik heeft gemaakt als ware het echt en onvervalst, bestaande het gebruik hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader dit geschrift hebben opgestuurd naar het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) (in samenhang met een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning), bestaande die valsheid hierin dat in dit geschrift valselijk in strijd met de waarheid is vermeld:
  • The Employee receives a salary of € 2,200,- gross per calendar month. en
  • Heenvliet, on 1 May 2007;
feit 6
hij in de periode 14 mei 2007 tot en met 31 december 2007 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander , opzettelijk een valselijk opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een arbeidsovereenkomst (Employment Agreement) tussen [bedrijf05] B.V. (werkgever) en [naam01] (werknemer) (gedagtekend op 1 juni 2006)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat in dit geschrift valselijk in strijd met de waarheid is vermeld:
  • The Employee receives a salary of € 2
  • Heenvliet, on 1 June 2006 .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 2:
medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig beroep, meermalen gepleegd;
feit 3
medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig beroep, meermalen gepleegd;
feit 4
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
feit 6
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

De beslissing of een sanctie passend is en zo ja, welke, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als advocaat samen met anderen geholpen bij het verschaffen van illegaal verblijf in Nederland aan in ieder geval negen Chinese personen. De verdachte heeft daarbij in de kern weergegeven valse aanvragen samengesteld en ingediend, terwijl hem dwingende signalen hadden bereikt op basis waarvan hij ernstige reden had te vermoeden dat er met die aanvragen verscheidene zaken niet in de haak waren. De verdachte heeft verder valse arbeidsovereenkomsten voorhanden gehad en één daarvan voor een aanvraag gebruikt, terwijl hij ook hier had kunnen en had moeten doorzien dat sprake was van valsheid. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich uiterst onachtzaam heeft opgesteld. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist, maar ook bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit, hetgeen een corrumperende invloed heeft op het maatschappelijke verkeer.
In beginsel rechtvaardigt de ernst van de feiten het opleggen van een straf. De rechtbank ziet echter aanleiding om tot een andere afdoening te komen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de ouderdom van de feiten en de impact die de lange duur van de procedure op de verdachte heeft gehad. De verdachte is – zoals overigens voor een man in zijn positie voor zich spreekt – niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en heeft na de bewezenverklaarde feiten geen strafbare feiten meer begaan. De verdachte heeft zowel persoonlijk als professioneel ernstig geleden onder deze zich almaar voortslepende strafprocedure, hetgeen ook is gebleken uit wat hij daarover ter terechtzitting heeft verklaard.
Anders dan de officier van justitie heeft bepleit, is de redelijke termijn aangevangen met de doorzoeking op 25 oktober 2011 bij het advocatenkantoor waar de verdachte werkzaam was. Die (vordering tot) doorzoeking moet immers als een daad van vervolging worden aangemerkt (HR 13.03.2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8746) waaraan verdachte onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Inmiddels is er op het moment dat er eindelijk een eindvonnis is bijna 12 jaar verstreken. Dat betekent dat er sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank weegt dit in strafmatigende zin mee.
Alle bovenstaande omstandigheden in aanmerking nemend, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat met het opleggen van enige straf na al die jaren in redelijkheid geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel meer wordt gediend. Daarom bepaalt de rechtbank dat onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

10.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals die zijn weergegeven in ambtshandeling 028 (AMB-028) van 20 oktober 2017 van de Inspectie SZW, zal – zoals ook de officier van justitie heeft gevorderd en de raadsman heeft verzocht – een last worden gegeven tot teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt: het advocatenkantoor [bedrijf06] B.V.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9a, 47, 57, 197a en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd;
beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen, zoals weergegeven in ambtshandeling 028 (AMB-028) van 20 oktober 2017 van de Inspectie SZW, als volgt:
- gelast de teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, namelijk het advocatenkantoor [bedrijf06] B.V.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mrs. A.J.P. van Essen en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 september 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 30 september 2009 te
Den Haag en/of Zwolle en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakte geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en
onvervalst, door begeleidende brieven te zenden bij aanvragen voor verlenging van de geldigheidsduur van verblijfsvergunningen aan het Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst ter attentie van de Afdeling Verlengingen, te weten navolgende brieven:
  • (omstreeks 15 september 2009) namens [naam12] en/of haar echtgenoot [naam13] (DOC-006-25, blz. 850) en/of
  • (omstreeks 9 december 2008) namens [naam04] (DOC-006-38, blz. 863-864) en/of
  • (omstreeks 7 mei 2009) namens [naam05] en/of zijn echtgenote [naam14] (DOC-006-45, blz. 870-871) en/of
  • (omstreeks 29 juli 2009) namens [naam06] en/of zijn echtgenote [naam15] en/of hun kinderen [kind01] en [kind02] (DOC-006-54. blz. 879-880) en/of
  • (omstreeks 18 augustus 2009) namens [naam07] (blz. 1026, ordner 5 van 10) en/of
  • (omstreeks 9 juli 2009) namens [naam08] en/of zijn echtgenote [naam16] en/of hun zoon [kind03] (DOC-007-01, blz. 895-896) en/of
  • (omstreeks 9 juli 2009) namens [naam09] en/of zijn echtgenote [naam17] en/of hun kinderen [kind04] , [kind05] en [kind06] (DOC-008-01, blz. 933-934) en/of
  • (omstreeks 9 juli 2009) namens [naam10] en/of zijn echtgenote [naam18] (DOC-009-01, blz. 984-985) en/of
  • (omstreeks 9 juli 2009) namens [naam11] en/of zijn echtgenote [naam19] en/of hun kinderen [kind07] en Ze [kind08] (DOC-010-01, blz. 1017-1018)
bestaande de valsheid in die geschriften telkens daarin dat in genoemde begeleidende brieven valselijk - in strijd met de waarheid - was geschreven - zakelijk weergegeven - dat bovengenoemde personen cliënten waren van hem, verdachte, en/of dat hij, verdachte, door bovengenoemde personen bepaaldelijk gemachtigd was om namens hen de aanvragen voor verlenging van de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunningen in te dienen;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 31 december 2009, te Den Haag en/of Zoetermeer en/of Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten:
  • (omstreeks september-november 2009) [naam12] (DOC-006-26 en -35, DOC-015-56) en/of
  • (omstreeks december 2008-januari 2009) [naam04] (DOC-006-40 en -42, DOC-013-61) en/of
  • (omstreeks mei-september 2009) [naam05] (DOC-006-47 en -51, DOC-017-55) en/of
  • (omstreeks juli-oktober 2009) [naam06] (DOC-006-56 en -61, DOC-014-52) en/of
  • (omstreeks augustus-oktober 2009) [naam07] (blz. 1028-1040 en 1043-1051 ordner 5 van 10 alsmede DOC-016-46)
behulpzaam is geweest bij en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een Staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, al dan niet tezamen met zijn mededader(s) ten behoeve van of namens die ander of anderen:
  • een aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en/of de daarbij behorende bijlagen samengesteld en/of beoordeeld en/of met een begeleidend schrijven ingezonden aan het Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst ter attentie van de Afdeling Verlengingen te Zwolle, terwijl in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid een verblijfsadres in Nederland was opgenomen en/of in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid was opgegeven dat de vergunninghouder in de afgelopen 12 maanden niet langer dan 3 maanden buiten Nederland is geweest en/of dat Nederland zijn of haar hoofdverblijf is en/of
  • een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen en/of de daarbij behorende bijlagen samengesteld en/of beoordeeld en/of met een begeleidend schrijven ingezonden aan de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen, Bureau Juridische Zaken te Zoetermeer of het UWV WERKbedrijf, Bureau Juridische Zaken te Zoetermeer, terwijl in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid was opgegeven dat de werkgever die de vergunning aanvraagt voor de vreemdeling, zijn of haar werkgever in Nederland is en/of dat de plaats waar de vreemdeling arbeid verricht (ten behoeve van de aanvragende werkgever) in Nederland is gelegen,
terwijl hij, verdachte, bovenomschreven feit(en) heeft begaan in de uitoefening van enig beroep, te weten als advocaat, en/of hij, verdachte, hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 december 2009, te Den Haag en/of Zoetermeer en/of Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten:
  • [naam08] (DOC-007-04 en -19, blz. 478-479 ordner 2 van 10) en/of
  • [naam09] (DOC-008-04 en -21, blz. 437-438 ordner 2 van 10) en/of
  • [naam10] (DOC-009-04 en -20, blz. 377-378 ordner 2 van 10) en/of
  • [naam11] (DOC-010-04 en -16, blz. 341-342 ordner 2 van 10)
behulpzaam is geweest bij en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een Staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, al dan niet tezamen met zijn mededader(s) ten behoeve van of namens die ander of anderen:
  • een aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en/of de daarbij behorende bijlagen samengesteld en/of beoordeeld en/of met een begeleidend schrijven ingezonden aan het Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst ter attentie van de Afdeling Verlengingen te Zwolle, terwijl in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid het adres [adres03] , [postcode02] Rotterdam als verblijfsadres in Nederland was opgenomen en/of in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid was opgegeven dat de vergunninghouder in de afgelopen 12 maanden niet langer dan 3 maanden buiten Nederland is geweest en/of dat Nederland zijn hoofdverblijf is en/of
  • een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen en/of de daarbij behorende bijlagen samengesteld en/of beoordeeld en/of met een begeleidend schrijven ingezonden aan het UWV WERKbedrijf, Bureau Juridische Zaken te Zoetermeer, terwijl in het aanvraagformulier in strijd met de waarheid was opgegeven dat werkgever [bedrijf01] B.V. (i.o.) die de vergunning aanvraagt voor de vreemdeling, zijn of haar werkgever in Nederland is en/of dat de plaats waar de vreemdeling arbeid verricht (ten behoeve van de aanvragende werkgever) in Nederland is gelegen op het adres [adres02] , [postcode03] Heenvliet en/of dat de werknemer is gehuisvest op het adres [adres03] , [postcode02] Rotterdam en/of dat de werkgever is gevestigd aan de [adres02] te Heenvliet,
terwijl hij, verdachte, bovenomschreven feit(en) heeft begaan in de uitoefening van enig beroep, te weten als advocaat, en/of hij, verdachte, hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
feit 4
hij in of omstreeks de periode 31 mei 2007 tot en met 6 juni 2007 te Den Haag en/of Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een valselijk opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een arbeidsovereenkomst (Employment Agreement) tussen [bedrijf05] B.V. (werkgever) en [naam02] (werknemer) (gedagtekend op 1 mei 2007) (DOC-001-66 t/m DOC-001-67)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
en/of
van dit geschrift gebruik heeft gemaakt als ware het echt en onvervalst, bestaande het gebruik hierin dat dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dit geschrift heeft/hebben opgestuurd naar het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) (in samenhang met een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning), bestaande die valsheid hierin dat in dit geschrift valselijk in strijd met de waarheid is vermeld:
- The Employee receives a salary of € 2,200,- gross per calendar month. (de werknemer ontvangt een salaris van 2.200 euro bruto per kalendermaand.) en/of Heenvliet, on 1 May 2007 (gedaan te Heenvliet en gedagtekend op 1 mei 2007);
feit 5
hij in of omstreeks de periode 27 juni 2007 tot en met 31 december 2007 te Den
Haag en/of Zwolle en/of Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) valselijk opgemaakt(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
  • kwitantie nr. 07156 voor ontvangst van [bedrijf05] B.V. (door [naam02] ) van een bedrag van 1625,37 op 25 mei 2007 te Heenvliet (DOC-001-321) en/of
  • kwitantie nr. 07178 voor ontvangst van [bedrijf05] B.V. (door [naam02] ) van een bedrag van 1609,88 op 25 juni 2007 te Heenvliet (DOC-001-321)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
en/of
van dit/die geschrift(en) gebruik heeft gemaakt als ware(n) het/zij echt en onvervalst, bestaande het gebruik hierin dat dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dit geschrift heeft/hebben opgestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (in samenhang met een aanvraag voor een verblijfsvergunning) en/of naar het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) (in samenhang met een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning),
bestaande die valsheid hierin dat in dit/die geschrift(en) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld dat geldbedragen contant (aan [naam02] ten titel van loon) zijn uitbetaald, althans dat geldbedragen tot het op de kwitantie(s) genoemde bedrag(en) contant zijn uitbetaald;
feit 6
hij in of omstreeks de periode 14 mei 2007 tot en met 31 december 2007 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een valselijk opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een arbeidsovereenkomst (Employment Agreement) tussen [bedrijf05] B.V. (werkgever) en [naam01] (werknemer) (gedagtekend op 1 juni 2006) (DOC-001-59 t/m DOC-001-60)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat in dit geschrift valselijk in strijd met de waarheid is vermeld:
  • The Employee receives a salary of € 2,400,- gross per calendar month. (de werknemer ontvangt een salaris van 2.400 euro bruto per kalendermaand.) en/of
  • Heenvliet, on 1 June 2006 (gedaan te Heenvliet en gedagtekend op 1 juni 2006).