In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [roepnaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 2 juni 2023 een verzoek ingediend om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de minderjarige sinds zijn anderhalf jaar bij verschillende pleeggezinnen verblijft. De moeder, die met eigen problematiek kampt, is niet in staat om voor de minderjarige te zorgen. De pleegouders hebben zich bereid verklaard om de voogdij over de minderjarige op zich te nemen. Tijdens de zitting op 14 augustus 2023 zijn alle betrokkenen gehoord, waaronder de pleegouders en de GI, die het verzoek van de Raad ondersteunen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het perspectief van de minderjarige bij de pleegouders ligt en dat de feitelijke situatie in overeenstemming moet worden gebracht met de juridische situatie. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het gezag van de moeder kan worden beëindigd op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft vervolgens de pleegouders benoemd tot voogden over de minderjarige en de moeder veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het vermogen van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.