In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2023 een verzoek afgewezen om een afkoelingsperiode af te kondigen op basis van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster, een besloten vennootschap die een aannemingsbedrijf in de bouw exploiteert, had op 15 augustus 2023 een verklaring ter griffie gedeponeerd en op 30 augustus 2023 een verzoekschrift ingediend voor een afkoelingsperiode van vier maanden. Dit verzoek was bedoeld om de continuïteit van de onderneming te waarborgen en om een akkoord aan de schuldeisers aan te bieden. Tijdens de procedure zijn verschillende belanghebbenden, waaronder schuldeisers, opgeroepen om hun zienswijze te geven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldoende inzicht heeft gegeven in de gevolgen van een voortzetting van de onderneming tijdens de afkoelingsperiode ten opzichte van een liquidatie. Er was geen liquiditeitsprognose overgelegd en verzoekster kon niet aantonen dat zij haar lopende verplichtingen zou kunnen voldoen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet gediend zouden zijn bij een afkoelingsperiode, en dat de verhaalspositie van de schuldeisers niet mocht verslechteren. De rechtbank heeft daarom het verzoek om een afkoelingsperiode af te kondigen afgewezen, evenals de overige samenhangende verzoeken.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft geen zienswijzen ontvangen van de belanghebbenden, mogelijk omdat verzoekster hen pas kort voor de zitting op de hoogte had gesteld van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen en benadrukt dat de belangen van de schuldeisers voorop staan in deze procedure.