ECLI:NL:RBROT:2023:8628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
10-135216-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van bijna één kilo cocaïne met verwerping van verweren omtrent ontvankelijkheid en bewijsoverweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bijna één kilo cocaïne in zijn woning had. De verdachte, geboren in 2003 en woonachtig in Hendrik-Ido-Ambacht, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R. van den Hemel. De officier van justitie, mr. C. van den Heuvel, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 178 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 124 uren.

De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat deze niet had voldaan aan een eerdere opdracht van de raadkamer om bepaalde stukken aan het dossier toe te voegen. De rechtbank oordeelde echter dat de doorzoeking van de woning van de verdachte op basis van een machtiging van de rechter-commissaris rechtmatig was en dat het niet voegen van de vordering geen vormverzuim opleverde. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was.

Wat betreft de bewijswaardering oordeelde de rechtbank dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het opzettelijk aanwezig hebben van 998,6 gram cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar aan de algemene voorwaarden moest houden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-135216-23
Datum uitspraak: 19 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort weergegeven op neer dat de verdachte bijna 1 kilo cocaïne in huis aanwezig heeft gehad.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. van den Heuvel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 178 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en tot een taakstraf van 124 uren (te vervangen door 62 dagen hechtenis).

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft zij ten eerste aangevoerd dat de officier van justitie niet heeft voldaan aan een opdracht van de eerste raadkamer gevangenhouding van de rechtbank om de vordering die ten grondslag lag aan de doorzoeking van de woning van de verdachte aan het dossier toe te voegen. Ten tweede heeft zij aangevoerd dat, gelet op het ontbreken van die vordering en de onderliggende stukken, de rechtmatigheid van de doorzoeking niet toetsbaar is en dat daarom sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De verdachte is als gevolg van de doorzoeking in zijn belangen geschaad. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is het aangewezen rechtsgevolg, aangezien het een welbewuste keuze van het openbaar ministerie is geweest om zo te handelen.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat op 1 juni 2023 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van de (vader van de) verdachte. Deze doorzoeking vond plaats op basis van een machtiging afgegeven door de rechter-commissaris van deze rechtbank. In de slaapkamer van de verdachte werd daarbij een blok van net geen kilo cocaïne aangetroffen en in beslag genomen.
De stukken die ten grondslag liggen aan de beslissing van de rechter-commissaris – in het bijzonder de vordering van de officier van justitie – zijn niet in het dossier gevoegd. De raadkamer heeft op 13 juni 2023 aanleiding gezien de officier van justitie opdracht te geven de vordering in het dossier te voegen. In het schriftelijke standpunt van de officier van justitie voor de raadkamer van 27 juli 2023 heeft zij gemotiveerd toegelicht dat de doorzoeking in de woning plaatsvond in het kader van een ander onderzoek naar de verdachte, niet ziende op een verdenking van overtreding van de Opiumwet. Dit nog lopende brononderzoek zou in gevaar worden gebracht wanneer de vordering tot doorzoeking zou worden overgelegd in de onderhavige zaak. Het is volgens het openbaar ministerie daarom onnodig en onwenselijk om de vordering toe te voegen aan het dossier. Met de vondst van de drugs in de woning is een nieuw doelonderzoek gestart.
Na kennis te hebben genomen van dit standpunt en de toelichting tijdens de tweede raadkamerzitting, heeft de raadkamer op 27 juli 2023 het volgende overwogen: “
De rechtbank is van oordeel dat het uiteindelijk aan de zittingsrechter is om te beoordelen of hierin reden is gelegen om te oordelen dat sprake is van een vormfout als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en, zo dat al het geval mocht zijn, welke consequenties daaraan verbonden zouden moeten worden.”
Gelet op het voorgaande is de eerder gegeven opdracht van de raadkamer in een ander daglicht komen te staan en de rechtbank is dan ook, gezien de nadien door de officier van justitie geschetste context, van oordeel dat het niet voldoen aan de opdracht van de eerste raadkamer geen aanleiding geeft tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De vordering tot doorzoeking, welke is getoetst door een rechter-commissaris, is gedaan in het kader van een ander onderzoek en dus niet in het voorbereidend onderzoek naar het ten laste gelegde feit. Het niet voegen van de vordering en de daaraan ten grondslag liggende stukken, kan daarom geen vormverzuim opleveren in deze zaak. Het gevoerde preliminaire verweer slaagt derhalve niet.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat bewijsuitsluiting moet volgen, gelet op het in paragraaf 4.1 besproken vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de bewijsketen incompleet is als gevolg van het ontbreken van de kennisgeving van inbeslagneming van de cocaïne.
5.1.2.
Beoordeling
Zoals overwogen onder paragraaf 4.2, is tijdens een doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte een grote hoeveelheid (om precies te zijn 998,6 gram) cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft bekend dat hij de drugs op dat moment aanwezig had.
De rechtbank verwerpt het artikel 359a Sv-verweer, omdat, zoals in paragraaf 4.2 overwogen, geen sprake kan zijn van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek naar het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de bewijsketen overweegt de rechtbank het volgende. In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 26 van het dossier, is omschreven dat op 1 juni 2023 een doorzoeking van de woning van verdachte heeft plaatsgevonden en dat daarbij een blok witte stof, verpakt in plastic, met het stempel “ [naam01] ” is aangetroffen en in beslag genomen. In dit proces-verbaal wordt als BVH-nummer [nummer01] vermeld. In het proces-verbaal van onderzoek naar de verdovende middelen wordt een goednummer vermeld, waarin het eerdergenoemde BVH-nummer is opgenomen, namelijk [nummer01] , evenals een overeenkomstige omschrijving van het blok met de opdruk “ [naam01] ”. In dit proces-verbaal is tevens een SIN (sporenidentificatienummer) aan het monster gekoppeld. Het monster van dit blok is door de politie indicatief positief getest op cocaïne. Het SIN komt vervolgens terug in het rapport van het NFI, dat het monster eveneens positief heeft getest op cocaïne.
Gelet op het hiervoor overwogene, volgt in dit geval voldoende verband uit het dossier tussen het aangetroffen en inbeslaggenomen blok en het onderzochte blok. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het onder de verdachte in beslag genomen blok hetzelfde blok is als het blok dat door de politie en het NFI positief is getest op cocaïne. Het verweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 1 juni 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht een hoeveelheid van 998,6 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op1 juni 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht opzettelijk aanwezig heeft gehad 998,6 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een blok van 998,6 gram cocaïne aanwezig gehad. Hij bewaarde dit op zijn slaapkamer, naar eigen zeggen voor iemand anders.
De handel in en het gebruik van harddrugs zoals cocaïne leidt tot veel problemen in de maatschappij, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers groot. Cocaïne is namelijk erg verslavend en kan bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. De verdachte heeft weinig inzicht gegeven in de redenen voor zijn handelen en lijkt zich niet bewust te zijn geweest van de gevaren.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 augustus 2023. De reclassering concludeert kort weergegeven dat de verdachte veel spijt heeft van het ten laste gelegde en zich in de toekomst wil richten op zijn werk en school. De reclassering ziet in zijn overige leefgebieden geen redenen tot zorgen en schat de kans op recidive klein in. Geadviseerd wordt om volwassenenstrafrecht toe te passen en aan de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, daar de reclassering interventies en toezicht niet nodig vindt.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Bij het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid drugs kan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt genomen worden.
De verdachte heeft reeds 58 dagen in voorarrest doorgebracht, waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst. Tijdens zijn schorsing heeft hij zijn opleiding weer opgepakt en is hij aan het werk gegaan als elektromonteur in opleiding. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gezien deze omstandigheden en gezien zijn jonge leeftijd, het niet opportuun is om de verdachte terug te sturen naar de gevangenis. Wel ziet de rechtbank aanleiding om hem een extra waarschuwing mee te geven in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf, bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 62 (tweeënzestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 september 2023.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in de periode van 24 mei 2023 tot en met 1 juni 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad handelshoeveelheden (998,6 gram) cocaïne, in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.