ECLI:NL:RBROT:2023:8565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
10-236906-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 17 september 2022 in Rotterdam betrokken was bij een schietincident waarbij hij acht keer schoot met een vuurwapen, wat resulteerde in verwondingen aan het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de feiten volledig aan de verdachte konden worden toegerekend, ondanks de adviezen van deskundigen die suggereerden dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De verdachte had zich in een druk uitgaansgebied met een geladen vuurwapen begeven en had tijdens een worsteling met het slachtoffer geschoten. De rechtbank achtte de kans op een dodelijke afloop aanmerkelijk en verwierp het verweer van de verdediging dat het afschieten per ongeluk was gebeurd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig verantwoordelijk was voor zijn daden en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 774,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-236906-22
Datum uitspraak: 5 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2023 en 22 augustus 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer en andere voorwaarden het gedrag betreffende
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Het was niet zijn bedoeling om te schieten, hij had het wapen zekerheidshalve meegenomen. Tijdens de worsteling is het wapen per ongeluk afgegaan. Niet bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die heeft geschoten. De verdachte heeft ontkend zijn vinger bij de trekker te hebben gehad. Ook als vast komt te staan dat de verdachte wel heeft geschoten, dan was er geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel.
4.1.1.
Beoordeling
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan. In de vroege ochtend van 17 september 2022 vond op het Hofplein te Rotterdam een schietincident plaats. De verdachte heeft ter zitting bekend toen en daar een vuurwapen bij zich te hebben gehad. Hij had het wapen niet doorgeladen, en wist niet wie dat wel had gedaan. Hij heeft verklaard dat hem was verteld dat het wapen al was doorgeladen. Hiermee heeft de verdachte feit 3 van de tenlastelegging bekend.
Op de zich in het dossier bevindende en ter zitting vertoonde camerabeelden is te zien dat de verdachte uitstapt en op iemand afloopt; dit is het latere slachtoffer [slachtoffer01] . Ook is te zien dat [slachtoffer01] op de verdachte afloopt en er een worsteling ontstaat. Tijdens deze worsteling zijn acht schoten gelost uit het vuurwapen, waarbij een kogel in het been van [slachtoffer01] terecht is gekomen. Ook is de ruit van een deur verderop geraakt door twee kogels. Ter zitting heeft de verdachte verklaard tijdens de worsteling het vuurwapen in zijn hand gehad te hebben. Een getuige heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte met een vuurwapen in zijn hand op het latere slachtoffer afliep en dat hij dit wapen op het slachtoffer gericht hield.
De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden wie degene is geweest die met dit vuurwapen heeft geschoten. De rechtbank stelt gezien het vorenstaande vast dat dit de verdachte is geweest. Het betoog van de raadsman dat het slachtoffer degene is geweest die de trekker heeft overgehaald, kent geen enkele onderbouwing en wordt als onaannemelijk terzijde geschoven.
Voorts dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte het opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, [slachtoffer01] te doden, zoals dit in feit 1 is tenlastegelegd.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad [slachtoffer01] te doden. De verdachte heeft verklaard dat dit niet zijn bedoeling was en dat hij het vuurwapen bij zich had om degene die hem van zijn ketting had beroofd af te schrikken. Hij wilde – zo heeft hij ter zitting meerdere malen verklaard – verhaal halen bij diegene. Er zijn geen andere bewijsmiddelen aangetroffen die onderbouwen dat de verdachte dit zgn. vol opzet had op het moment dat hij op het slachtoffer afliep.
Wel staat voor de rechtbank vast dat de verdachte door het doorgeladen vuurwapen in zijn hand vast te houden en aldus hiermee op [slachtoffer01] af te stappen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij dit wapen zou kunnen gebruiken en dat dit een dodelijke afloop zou kunnen hebben. De verdachte heeft tijdens de worsteling met het slachtoffer acht schoten afgevuurd, waarvan één kogel in het been van het slachtoffer is terechtgekomen. Met dit handelen heeft de verdachte de geenszins denkbeeldige kans aanvaard dat een of meer schoten het slachtoffer zouden raken en dat een of meer kogels op zeer kwetsbare plaatsen het lichaam van het slachtoffer zouden binnendringen. Hiermee heeft de verdachte voldaan aan het voorwaardelijk opzet [slachtoffer01] te doden. De verdachte heeft die kans op een dodelijke afloop bewust aanvaard. Dat dit niet is gebeurd is niet aan het handelen van de verdachte te danken.
Het verweer van de verdediging dat het afschieten per ongeluk kan zijn gegaan, wordt verworpen. Uit het technisch onderzoek blijkt dat het vuurwapen normaal functioneerde en uit het DNA onderzoek volgt niet dat het slachtoffer het wapen heeft vastgehad. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die acht keer het wapen heeft afgevuurd.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag waarbij een kogel het been van het slachtoffer heeft geraakt en twee andere kogels de ruit van een deur verderop hebben geraakt.
Conclusie
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 17 september 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet met een vuurwapen en of meerdere kogels in het
lichaam, althans in de richting, van die [slachtoffer01] , heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 17 september 2022 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een (deur van de) parkeergarage Hofplein, gelegen
aan het Hofplein, toebehorende aan Parking Hofplein / Parking You, heeft beschadigd;
3
hij op 17 september 2022 te Rotterdam,
een vuurwapen als bedoeld in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet,
- van het merk FEG, model GP35/HP, kaliber 9xl9 (9mm), en/of
- daarbij voor dat wapen geschikte munitie,
voorhanden heeft gehad;
hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag;
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een druk uitgaansgebied van Rotterdam – na fors alcoholgebruik - begeven met een geladen vuurwapen. Daarbij heeft hij tijdens een worsteling met [slachtoffer01] acht keer geschoten. Het mag een wonder heten dat alleen [slachtoffer01] geraakt is en hij dit heeft overleefd. Dit blijkt al uit het feit dat hij in zijn been is geraakt en dat door twee van de kogels een ruit in een deur verderop is beschadigd. Uit camerabeelden blijkt ook dat er een aantal personen in de nabije omgeving op straat was op het moment dat het schietincident plaatsvond. De verdachte heeft op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffer en heeft zich ook schuldig gemaakt aan het op de openbare weg voorhanden hebben van een geladen vuurwapen.
De gevolgen van de keuze van de verdachte om een vuurwapen mee te nemen om verhaal te halen hadden desastreus kunnen zijn. Bovendien veroorzaakt het voorhanden hebben en het gebruik van vuurwapens gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt de verdachte dit alles bijzonder kwalijk. Tegen dit soort gedrag dient streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 juli 2023.
Rapportages
Psycholoog [naam01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 27 mei 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte lijdt aan een verstandelijke handicap, te weten zwakbegaafdheid. Daarnaast is sprake van antisociale trekken in de persoonlijkheid. Dit was ook zo ten tijde van ten laste gelegde. Wanneer wordt uitgegaan van het scenario, zoals door de verdachte geschetst kan gesproken worden van een beïnvloeding vanuit zijn zwakbegaafdheid. In het alternatieve wraak scenario is dat niet het geval. Ten tijde van de delicten in het door de verdachte geschetste scenario is er sprake van functioneren op zwakbegaafd niveau. Vanuit deze beperking is de verdachte beperkt zelfredzaam en kan hij snel overvraagd worden in nieuwe en complexe situaties. In dit geval werd hij omringd met bekenden die hem juist de verkeerde kant op wezen door hem te adviseren een wapen mee te nemen, waarbij hij enkel gefocust was op het terugkrijgen van zijn ketting. Op dat moment was hij niet in staat om alternatieve oplossingen of gedragskeuzes te maken en zich te realiseren dat de situatie anders kon lopen dat gedacht. Rapporteur adviseert, indien de rechtbank uitgaat van het scenario van de verdachte, om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Geadviseerd wordt om de verdachte ambulante behandeling en begeleiding vanuit Humanitas Homerun of een soortgelijke instantie op te leggen.
Dit kan gerealiseerd worden bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden. Een alternatief hiervoor is het uitvoeren van de behandeling en begeleiding tijdens een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
In het mogelijke alternatieve scenario dat de verdachte uit was op wraak en om die reden aldus handelde, zijn de gevolgen vooraf duidelijk en adviseert rapporteur het ten laste gelegde wel volledig toe te rekenen aan betrokkene. In dat geval kan niet gezegd worden dat hij werd gestuurd vanuit zijn zwakbegaafdheid en kan aangenomen
worden dat hij zich bewust was van de strafbaarheid daarvan, aangezien de realiteitstoetsing
niet was aangedaan. Dat hij voor de politie is gevlucht en zich daarbij van het
wapen heeft ontdaan geeft daar mede blijk van. In dit mogelijke scenario zijn de gevolgen
vooraf duidelijk en adviseert rapporteur het ten laste gelegde wel volledig toe te rekenen
aan betrokkene. Het is mogelijk dat betrokkene zich in enige mate liet leiden door zijn
antisociale trekken, doch er is wel sprake geweest van enige planning en is er enige tijd
overheen gegaan en er is in dat geval geen sprake van impulsiviteit.
Gelet op de risico- en beschermingsfactoren acht rapporteur het risico op recidive als laag tot matig in.
Klinisch neuroloog [naam02] en neuroloog [naam03] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 1 juni 2023. Dit rapport houdt het volgende in. Op verzoek van rapporteur [naam01] (GZ-psycholoog) en na overleg met het Neuroloket, is de verdachte gezien voor een neuropsychologisch en neurologisch onderzoek op de Forensische Neuropoli. Vanuit huidig neurologisch onderzoek zijn er geen afwijkingen en het gedragsneurologisch onderzoek is eveneens ongestoord. Uit het neuropsychologisch onderzoek blijkt dat er een cognitieve stoornis is betreft de cognitieve flexibiliteit (het kunnen schakelen tussen verschillende strategieën), het visuospatieel geheugen (het ruimtelijk geheugen) en de sociale cognitie (het emotioneel kunnen inschatten van de ander). De verdachte presteert op een screener betreft intelligentie net op licht verstandelijk beperkt niveau. Er is geen sprake van onderpresteren. Op de overige cognitieve taken, te weten aandacht, verbaal geheugen, executieve taken (plannen en organiseren) scoort de verdachte conform leeftijd. De gevonden cognitieve stoornissen zijn passend bij de PDD-NOS.
De gevonden beperkingen maken dat de verdachte in een drukke niet voorspelbare situatie overspoeld kan worden, op niveau van informatieverwerkingsprocessen te veel moet verwerken bij beperkte cognitieve capaciteit, met als mogelijk gevolg inflexibiliteit in gedrag. Deze gevonden cognitieve functiestoornissen hebben betrokkenes keuzes mogelijk deels beïnvloed in die zin dat ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen, de verdachte volgens zijn lezing is geconfronteerd met een ‘ongeplande’ situatie waar hij zich op cognitief-emotioneel niveau geen raad mee wist. Zijn beperkingen, en met name het niet kunnen switchen naar andere oplossingen, erg gericht zijn op detail (het terug
krijgen van de ketting), bij gemis aan emotionele inschatting hebben de verdachte doel (detail)gericht gemaakt.
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 februari 2023. De reclassering kon met de beschikbare informatie niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Onduidelijk was wat nodig was om recidive te voorkomen. Er waren vermoedens van psychische dan wel persoonlijkheidsproblemen. Het verdiepingsonderzoek van het NIFP was nog niet afgerond, waardoor er nog geen duidelijke diagnose voorhanden was. Zonder gedegen diagnose, was het niet mogelijk om concrete uitspraken te doen over de gedragingen in onderhavige zaak, het recidiverisico adequaat in te schatten en aan te geven wat dan nodig was om recidive te voorkomen. Derhalve kon de reclassering geen advies geven over eventuele bijzondere voorwaarden.
Reclassering Nederland, heeft een aanvullend rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 mei 2023. Dit rapport houdt het volgende in. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Om recidive te voorkomen zullen de gebrekkige copingvaardigheden van de verdachte behandeld moeten worden en zijn weerbaarheidsniveau vergroot moeten worden. Interventies op het gebied van psychosociaal
functioneren en sociaal netwerk zijn derhalve geïndiceerd. Binnen een ambulant kader
(reclasseringstoezicht) kan gewerkt worden aan het versterken van de copingvaardigheden bij een forensische instelling. Indien de verdachte veroordeeld wordt tot een lange gevangenisstraf kan hij in detentie alvast in het kader van detentiefasering deelnemen aan de CoVa plus training. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd: een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de deskundigen het niet eens zijn ten aanzien van de mate van de verstandelijke beperking die de verdachte zou hebben. De psycholoog [naam01] spreekt over zwakbegaafdheid die onder omstandigheden reden kunnen geven het aan de verdachte verwetene verminderd toe te rekenen. De deskundigen [naam02] en [naam03] waarderen de intelligentie van de verdachte op een “net verstandelijk beperkt niveau”. Deze mogelijke stoornis is voor de rechtbank evenwel niet voldoende om in het onderhavige geval te concluderen – hetgeen aan de rechter is voorbehouden – dat het handelen aan de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen de omstandigheid dat de verdachte planmatig te werk is gegaan. De verdachte is op een locatie een vuurwapen gaan halen en is met een auto op zoek gegaan naar degene die hem van zijn ketting had beroofd om verhaal te halen. In deze gang van zaken valt niet in te zien waar de verdachte te zwaar onder druk zou hebben gestaan of in een ernstige onoverzichtelijke situatie een besluit heeft moeten nemen, integendeel. Zoals door rapporteur [naam01] geformuleerd is het mogelijk dat de verdachte zich in enige mate liet leiden door zijn antisociale trekken, doch is er wel sprake geweest van planning en tijdsverloop, zodat in die omstandigheden geen sprake was van impulsiviteit. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich bewust was van het feit dat het niet verstandig was met een vuurwapen op stap te gaan, maar dat hij verhaal wilde halen vanwege zijn gestolen ketting.
Voor het feit dat de verdachte met een geladen vuurwapen op [slachtoffer01] is afgestapt met alle gevolgen van dien houdt de rechtbank de verdachte dan ook volledig verantwoordelijk.
Straf
Gezien de aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Daarbij let de rechtbank op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank laat meewegen dat de bestraffing naast vergelding en speciale preventie ook een algemeen preventief karakter dient te hebben nu in Rotterdam het vuurwapengeweld de laatste jaren een groeiend maatschappelijk probleem is.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend een hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevraagd. De rechtbank acht het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden nu niet geïndiceerd; een eventuele behandeling of training zal - indien nodig - in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen plaats vinden. Op dit onderdeel volgt de rechtbank het advies dat de reclassering in eerste instantie de rechtbank heeft gegeven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 774,- aan materiële schade.
8.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft aangegeven bereid en in staat te zijn – in geval van een veroordeling - de gevorderde schade te vergoeden. De raadsman heeft bepleit om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak van feit 2.
8.2.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 774,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 45, 57, 287 en 352 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 774,- (zegge: zevenhonderdvierenzeventig euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 774,-(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdvierenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 774,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 17 september 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een of meerdere kogels in het
lichaam, althans in de richting, van die [slachtoffer01] , heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 17 september 2022 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een (deur van de) parkeergarage Hofplein, gelegen
aan het Hofplein, geheel of ten dele toebehorende aan Parking Hofplein / Parking
You, althans aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/ of onbruikbaar gemaakt;
( art 352 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 17 september 2022 te Rotterdam,
een vuurwapen als bedoeld in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet,
- van het merk FEG, model GP35/HP, kaliber 9xl9 (9mm), en/of
- daarbij voor dat wapen geschikte munitie,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)