In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Molenlanden. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], voor het belastingjaar 2021, die door verweerder op € 252.000,- is vastgesteld. Eiser stelt dat de waarde te hoog is en dat deze niet meer dan € 245.000,- zou moeten bedragen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 november 2022, waarbij ook de taxateur van verweerder aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2020 in geschil is. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met de stelling dat het onderhoudsniveau van een vergelijkingsobject niet correct is ingeschat, maar de rechtbank oordeelt dat eiser dit niet voldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft een waardematrix overgelegd waarin de waarde van de onroerende zaak is getaxeerd op € 262.175,-, gebaseerd op vergelijkingen met andere woningen. De rechtbank concludeert dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag binnen zes weken na verzending van de uitspraak.