ECLI:NL:RBROT:2023:850

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Verordening grootstedelijke problematiek Schiedam 2019

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De eiser, eigenaar van een woning, kreeg op 23 november 2020 een bestuurlijke boete van € 2.000,- opgelegd wegens overtreding van de Huisvestingswet 2014 en de Verordening grootstedelijke problematiek Schiedam 2019. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat de opgelegde boete niet terecht was. De rechtbank oordeelde dat van overtreding slechts sprake kan zijn als de huurprijs onder de huurprijsgrens ligt, wat in dit geval niet het geval was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de eiser geen boete hoeft te betalen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser, die in totaal € 2.868,- bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/707

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. M. van Weeren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.J. Dekker).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 2.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 3, tweede lid, van de Verordening grootstedelijke problematiek Schiedam 2019 (de Verordening).
Bij besluit van 30 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door mr. R. Kramer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam].

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] (de woning). Op 24 juni 2020 heeft verweerder vier aanvragen om een huisvestingsvergunning voor bewoning van de woning in behandeling genomen. In verband daarmee hebben op 25 juni 2020 toezichthouders van de gemeente Schiedam een bezoek gebracht aan de woning. Daar waren drie personen aanwezig die volgens de van het bezoek opgemaakte rapportage verklaarden - kort weergegeven - dat zij de bewoners zijn en er sinds vijf dagen wonen, dat zij een huur betalen van € 1.060 en niet over een huurovereenkomst beschikken. In beroep is een huurovereenkomst woonruimte overgelegd, volgens welke de woning aan de aanvragers om een huisvestingsvergunning wordt verhuurd voor de periode van 28 augustus 2020 tot en met 27 februari 2021 met een huurprijs van € 1.500,00 per maand (inclusief ‘leveringen en diensten’ € 1.600,-).
2. Op grond van de bevindingen bij het huisbezoek heeft verweerder bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd in bezwaar, aan eiser een bestuurlijke boete van € 2.000,- opgelegd. Daaraan ligt ten grondslag dat de woning op grond van artikel 10 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek is aangewezen en daarom voor het in gebruik geven van woonruimte een huisvestingsvergunning is vereist. Nu bij het huisbezoek is gebleken dat ten tijde van het huisbezoek de woning in gebruik was gegeven en nog niet over huisvestingsvergunningen werd beschikt zijn de artikelen artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en 3, tweede lid, van de Verordening overtreden.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd - kort weergegeven - dat hij geen overtreding heeft begaan, dat verweerder blijk geeft van vooringenomenheid, dat artikel 3, tweede lid, van de Verordening in strijd is met de Huisvestingswet 2014 en de Dienstenrichtlijn en dat de boete in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling, waarbij van belang is dat het hier gaat om een bestraffende sanctie en dat daarom ten eerste ambtshalve de bevoegdheid van verweerder om die sanctie op te leggen is getoetst
5.1.
Artikel 3, tweede lid, van de Verordening is van toepassing op woonruimte als bedoeld in het eerste lid. Dit eerste lid verwijst naar woonruimte als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening. Dit artikel verwijst op zijn beurt naar artikel 2.1.1, eerste lid, van de regionale verordening.
Met de regionale verordening wordt bedoeld de Verordening woonruimtebemiddeling gemeente Schiedam 2015 en diens opvolgers. De Verordening woonruimtebemiddeling gemeente Schiedam 2015 gold, na verlenging, tot 1 juli 2020 en is opgevolgd door de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020.
5.2
Volgens artikel 2.1.1. van de Verordening woonruimtebemiddeling gemeente Schiedam 2015 is hoofdstuk 2 van de verordening uitsluitend van toepassing op alle van corporaties of van gemeenten voor verhuur vrijkomende of beschikbare zelfstandige woonruimten onder de huurprijsgrens.
Volgens artikel 1, onder k is dit de huurprijsgrens als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag.
5.3
In de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen, zij het dat in artikel 1, onder k, van deze verordening onder huurprijsgrens wordt verstaan de huurprijsgrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag. Dit betreft in wezen dezelfde huurprijsgrens als bedoeld in de Verordening woonruimtebemiddeling gemeente Schiedam 2015.
In de memorie van toelichting (blz. 24) bij deze verordening is onder meer vermeld:
“Hoofdstuk 2 van de verordening gaat uitsluitend over de verdeling van corporatiewoningen in de sociale huursector. Dat wil zeggen zelfstandige sociale huurwoningen met een huurprijs tot maximaal € 710,- per maand (peildatum 1 januari 2015). Dit hoofdstuk heeft dus geen betrekking op corporatiewoningen in het geliberaliseerde segment, de particuliere huurvoorraad of koopwoningen, noch op onzelfstandige woonruimte verhuurd door corporatie.”
Op 25 juni 2020 bedroeg de huurprijsgrens € 737,14 per maand.
6. Uit het in 3.1 tot en met 3.3 weergegeven wettelijk kader volgt dat van overtreding van artikel 3, tweede lid, van de Verordening slechts sprake kan zijn in geval de huurprijs van de woning onder de huurprijsgrens ligt. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder daarnaar onderzoek heeft gedaan. Uit de in de rapportage van het huisbezoek genoemde huurprijs en uit de overgelegde huurovereenkomst blijkt van een huurprijs boven de huurprijsgrens. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat niettemin sprake zou zijn van een huurprijs onder de huurprijsgrens. Verweerder heeft evenmin gemotiveerd dat sprake zou zijn van “van corporaties of van gemeenten voor verhuur vrijkomende of beschikbare zelfstandige woonruimten” als bedoeld in artikel 2.1.1. van de Verordening woonruimtebemiddeling gemeente Schiedam 2015. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat geen sprake is van een huur onder de huurprijsgrens en evenmin van een van een corporatie of een gemeente voor verhuur vrijkomende of beschikbare zelfstandige woonruimte. Dat betekent dat geen sprake is van een in artikel 3, tweede lid, van de Verordening bedoelde woonruimte, zodat verweerder niet bevoegd was om op grond van artikel 12 van de Verordening een boete op te leggen. Gelet hierop behoeven de beroepsgronden geen nadere bespreking.
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal moeten worden vernietigd. Op grond van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht voorziet de rechtbank zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat eiser geen boete hoeft te betalen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert vier punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. A.C. Rop en
mr. J.J. Turenhout, leden, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023.
de voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: Wet- en regelgeving

Huisvestingswet 2014
Artikel 8
1. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
De Verordening Woonruimtebemiddeling gemeente Schiedam 2015 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 1.1. Definities
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
c. corporatie: de instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet, voor zover deze instelling actief is in één of meer van de gemeenten waar deze verordening van kracht is;
(…)
k. huurprijsgrens: de huurprijsgrens als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;
(…)
Artikel 2.1.1. Reikwijdte
1. Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op alle van corporaties of van gemeenten voor verhuur vrijkomende of beschikbare zelfstandige woonruimten onder de huurprijsgrens.
(…)
De Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schiedam houdende regels omtrent maatregelen grootstedelijke problematiek (Verordening grootstedelijke problematiek Schiedam 2019) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. regionale verordening: Verordening woonruimtebemiddeling gemeente Schiedam 2015 en diens opvolgers;
(…)
Artikel 2 Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op:
(…)
2. woonruimten, welke zijn aangewezen in artikel 2.1.1, eerste lid, van de regionale verordening en behoren tot één of meer van de in bijlage 2 van deze verordening genoemde categorieën van woonruimte, gelegen in de op basis van artikel 5, derde lid, van de wet aangewezen complexen, straten of gebieden.
(…)
Artikel 3 Vergunningvereiste
1. Het is verboden woonruimte zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid voor bewoning in gebruik te nemen zonder over een huisvestingsvergunning te beschikken.
2. Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning voor deze woonruimte.
(…)
Artikel 12 Bestuurlijke boete
1. Overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 8,eerste lid van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorschriften, bedoeld in artikel 10b, vijfde lid van de wet, kan worden beboet met een bestuurlijke boete.
2. Overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 8,tweede lid van de Huisvestingswet 2014 kan worden beboet met een bestuurlijke boete.