In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn dochter, hierna te noemen [kind01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 10 juli 2023 een verzoekschrift ingediend om het gezag van de vader te beëindigen, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [kind01]. De vader heeft sinds 2019 problemen met [kind01], wat heeft geleid tot een verslechterde relatie en het feit dat [kind01] niet meer bij hem wilde wonen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind01] te dragen binnen een aanvaardbare termijn, zoals vereist door artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek.
Tijdens de zitting is gebleken dat [kind01] sinds 2020 verschillende verblijfsplekken heeft gekend en dat er zorgen zijn over haar gedragsproblematiek. De relatie tussen [kind01] en de vader is verstoord, en ondanks de inzet van hulpverlening is er geen duurzame verbetering in de situatie gekomen. De vader heeft aangegeven geen gezag meer te willen over [kind01], wat de kinderrechter heeft meegenomen in zijn overwegingen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [kind01] is om het gezag van de vader te beëindigen en heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond benoemd tot voogd over [kind01].
De kinderrechter heeft benadrukt dat de vader altijd de (biologische) vader van [kind01] zal blijven en recht heeft op informatie over haar ontwikkeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.