ECLI:NL:RBROT:2023:8307

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/2227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering na vernietiging van eerder besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser, die sinds 26 oktober 2017 arbeidsongeschikt is door gezondheidsklachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50,67%. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 8 december 2021, waarin het UWV werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, heeft het UWV op 25 april 2022 het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van het UWV beoordeeld. Eiser stelde dat hij meer beperkingen had dan het UWV had aangenomen en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat het UWV de medische situatie van eiser zorgvuldig had onderzocht en dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 50,67% en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV,

gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Met het besluit van 25 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser met ingang van 24 oktober 2019 op grond van de Wet WIA [1] een loongerelateerde WGA [2] -uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50,67%.
Met het besluit van 3 juli 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Met de uitspraak van 8 december 2021, met zaaknummer ROT 20/4192, heeft deze rechtbank het tegen het besluit op bezwaar van 3 juli 2020 gerichte beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het UWV opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het UWV met het besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) opnieuw op het bezwaar tegen het primaire besluit beslist en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is aan het bestreden besluit vooraf gegaan?
1.1.
Eiser is vanwege gezondheidsklachten op 26 oktober 2017 uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker.
1.2.
Op 16 september 2019 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de Wet WIA plaatsgevonden. Een arts van het UWV heeft in haar rapport van 16 september 2019 geconcludeerd dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Volgens de arts kan niet gezegd worden dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Wel heeft eiser volgens de arts beperkingen voor fysieke belasting. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen vaststellen heeft de arts deze fysieke beperkingen in een FML [3] van 16 september 2019 vastgelegd. Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen in de FML een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 50,67% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
1.4.
Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
Wat is de inhoud van het bestreden besluit?
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 29 juni 2020 geconcludeerd dat hij niet afwijkt van het oordeel van de primaire arts. Daartoe heeft hij onder meer overwogen dat eiser al langere tijd bekend is met fysieke klachten van met name de nek, rechterarm en hand. Er hebben vele onderzoeken en behandelingen plaatsgevonden zonder dat er een duidelijke verbetering is bereikt. Eiser heeft jarenlang vrij zware fysieke arbeid verricht en dat is niet meer mogelijk. Het is aannemelijk dat de gehele situatie voor hem ook psychisch belastend is en spanningsklachten geeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter niet gezien dat eiser specifiek voor zijn psychische klachten wordt behandeld rondom de te beoordelen datum (24 oktober 2019) [4] . De ervaren spanningsklachten maken, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dan ook nog niet dat er op het psychisch gebied sprake is van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de in de FML aangegeven beperkingen aansluiten bij de bevindingen bij het onderzoek en de aanwezige gegevens, zodat hij geen aanleiding heeft gezien om wijzigingen daarin aan te brengen.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 juli 2020 de door de arbeidsdeskundige vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven.
2.3.
Het UWV heeft vervolgens het besluit op bezwaar van 3 juli 2020 genomen en daarin verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Wat hield de eerdere uitspraak van deze rechtbank in en wat is er daarna gebeurd?
3.1.
Zoals uit het procesverloop blijkt heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 3 juli 2020 met de uitspraak van 8 december 2021 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het UWV, met inachtneming van de uitspraak, een nieuwe beslissing op het bezwaar dient te nemen. De rechtbank vond het medisch onderzoek niet zorgvuldig, omdat er geen spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts had plaatsgevonden en ook niet was gemotiveerd dat dit geen toegevoegde waarde heeft.
3.2.
Ter uitvoering van de uitspraak van 8 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een medisch onderzoek verricht. In het rapport van 21 maart 2022 heeft hij overwogen dat psycholoog [naam 1] heeft vermeld dat eiser problemen heeft met betrekking tot de coping met zijn pijnklachten en dat hij depressieve klachten heeft. De psycholoog heeft echter geen psychiatrische diagnose vermeld en reactivering geadviseerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder overwogen dat de anesthesioloog-pijnspecialist in de brief van 15 januari 2019 heeft aangegeven dat pijnklachten, die met name in de hand zijn gelokaliseerd, niet te verklaren zijn vanuit de onderzoeksgegevens. Met die klachten is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voldoende mate rekening gehouden in de FML. Bij de op 15 maart 2022 gehouden fysieke hoorzitting zijn verder geen nieuwe medische gegevens aan de orde gekomen die wijzen op een andere belastbaarheid op de te beoordelen datum (24 oktober 2019). Eiser heeft verklaard dat zijn klachten nadien zijn toegenomen en dat aan zijn medicatie onder andere oxycodon is toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het aannemelijk geacht dat de gehele situatie toegenomen psychische klachten (naast toegenomen fysieke klachten) geeft, maar heeft erop gewezen dat het om een heroverweging van de belastbaarheid per de te beoordelen datum (24 oktober 2019) gaat. Een mogelijk veranderde medische situatie nadien, wordt daarin niet meegewogen. Op de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgelegd dat een nieuw lichamelijk onderzoek op dat moment geen meerwaarde heeft en onnodig belastend zou zijn voor eiser gezien de te beoordelen datum van 24 oktober 2019, de aanwezige medische gegevens en de aangegeven toename van klachten na de te beoordelen datum. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dan ook geconcludeerd dat de heroverweging in bezwaar geen aanleiding geeft om af te wijken van het oordeel van de primaire arts over de in de FML van 16 september 2019 aangegeven benutbare mogelijkheden van eiser.
3.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 12 april 2022 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige.
3.4.
Het UWV heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
Wat zijn de standpunten van partijen?
4.1.
Eiser voert in beroep – samengevat – aan dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Hij stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit is gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek omdat de door hem overgelegde stukken daarbij onvoldoende zijn meegewogen. Ook acht hij het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn stelling dat uit de bevindingen van 15 maart 2022 (de fysieke hoorzitting) blijkt dat de klachten van eiser sinds 24 oktober 2019 (de te beoordelen datum) zijn toegenomen, niet gemotiveerd. Eiser heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ter zitting heeft eiser gesteld dat het onderzoek van het UWV na de uitspraak van 8 december 2021 formeel wel goed is uitgevoerd, maar dat er niet meer onbevangen is teruggekeken naar de situatie in 2019 (de rechtbank begrijpt: de te beoordelen datum: 24 oktober 2019). Tot slot zijn volgens eiser de geselecteerde functies niet geschikt voor hem, omdat daarin zijn belastbaarheid wordt overschreden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een groot aantal eerder overgelegde (medische) stukken, onder meer een brief van psycholoog [naam 2] van november 2020, een Eindrapportage Modulaire Re-integratiediensten van 9 mei 2021 en een Veiligheidsplan van 10 juni 2021 en heeft hij een rapport van Arbeidsdeskundige re-integratieonderzoeken van 19 februari 2019 en een spreekuurrapportage van de bedrijfsarts van 4 juli 2019 overgelegd.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 juli 2022 nader gemotiveerd dat de door eiser overgelegde stukken geen aanleiding geven om per de te beoordelen datum meer beperkingen aan te nemen. Verder heeft hij nader gemotiveerd dat, naast eisers eigen verklaring in die zin, de bevindingen en de door eiser overgelegde stukken de toename van klachten na 24 oktober 2019 aannemelijk maken. Deze bevindingen en stukken duiden er niet op dat eiser op de te beoordelen datum meer beperkingen had.
Wat zijn de toepasselijke regels?
5. Op deze zaak is een aantal wettelijke regels van toepassing die zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Wat is de rechtsvraag?
6. De rechtbank moet beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 24 oktober 2019 terecht heeft vastgesteld op 50,67%. Daarvoor dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser 50,67% arbeidsongeschikt is. Zij oordeelt dan ook dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
8. Het UWV heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van (verzekerings)artsen en arbeidsdeskundigen. Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2022 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 april 2022. De rechtbank overweegt dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid op dit soort rapporten mag baseren. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als iemand vindt dat de besluiten van het UWV over zijn arbeidsongeschiktheid niet juist zijn, moet hij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
9.1.
De rechtbank vindt dat de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie genoemde criteria voldoen. Het onderzoek van deze artsen is gebaseerd op bestudering van de dossiergegevens, een gesprek met eiser over zijn medische klachten (anamnese), eigen onderzoek en informatie van de behandelend artsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het gestelde in het bezwaarschrift, ter telefonische hoorzitting van 22 juni 2020 en ter fysieke hoorzitting van 15 maart 2022 en de ontvangen medische informatie meegewogen. Er is op grond van wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Daarnaast zijn de rapporten voldoende begrijpelijk. In tegenstelling tot wat eiser betoogt, bevatten deze ook geen tegenstrijdigheden. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat de klachten na de te beoordelen datum, 24 oktober 2019, zijn toegenomen, ziet de rechtbank niet als tegenstrijdigheid. Of de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze door hem gestelde toename van klachten voldoende heeft gemotiveerd, zal hierna onder 9.2.3. worden besproken.
9.2.1.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de artsen van het UWV een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiser per de te beoordelen datum en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid.
9.2.2.
Naar aanleiding van eisers opmerking dat diverse artsen (die hem hebben behandeld) over volledige arbeidsongeschiktheid spreken, maar dat het UWV dit standpunt ongemotiveerd naast zich neer heeft gelegd, merkt de rechtbank op dat de primaire arts heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden'. Eiser voldoet immers niet aan één van de uitzonderingscategorieën zoals beschreven in het Schattingsbesluit [5] . De bedrijfsarts heeft eiser destijds volledig arbeidsongeschikt verklaard, omdat hij worstelde met het probleem dat eiser ernstige klachten en beperkingen claimde, wel duidelijk was dat eiser bij diverse specialisten was geweest, de bedrijfsarts geen medische informatie van de vorige arbodienst ontving, eiser onwelwillend was ten aanzien van anamnese en lichamelijk onderzoek en eiser ook niet meewerkte aan het opvragen van informatie bij de behandelaars. Het enige wat beschikbaar was, was een arbeidsdeskundige rapportage. De bedrijfsarts heeft, volgens de primaire arts, in zijn medisch dossier duidelijk gedocumenteerd dat er geen sprake was van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden', maar dat hij informatie nodig had om tot een zorgvuldig advies over eisers belastbaarheid te komen. Het is de bedrijfsarts, volgens de primaire arts, dan ook niet aan te rekenen dat hij het oordeel van de vorige (arbo)dienst heeft overgenomen en heeft aangegeven dat eiser volledig arbeidsongeschikt was tot hij meer informatie had. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 augustus 2021 gemotiveerd dat, daar waar de behandelend artsen spreken over volledige arbeidsongeschiktheid, niet is aangegeven welke criteria daarbij zijn gehanteerd. Daarmee vindt de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat er in het geval van eiser geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden (‘geen benutbare mogelijkheden’) en dat zijn belastbaarheid moest worden vastgelegd in een FML.
9.2.3.
Wat eiser in verband met zijn beperkingen bij het verrichten van arbeid heeft aangevoerd, legt – zonder af te doen aan de door hem ervaren klachten – tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML van 16 september 2019. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport 21 maart 2022 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat er geen nieuwe medische gegevens aan de orde zijn gekomen die wijzen op een andere belastbaarheid per de te beoordelen datum. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd hoe de bevindingen op 15 maart 2022 leiden tot de conclusie dat de klachten van eiser na de datum in geding zijn verergerd. In zijn aanvullend rapport van 5 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van het gestelde in het beroepschrift, nogmaals inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Hij heeft erop gewezen dat eiser op de fysieke hoorzitting van 15 maart 2022 heeft verteld dat zijn klachten verder zijn toegenomen en dat hij er psychisch slecht aan toe is. Hij gebruikt onder meer oxycodon. Ook heeft eiser verteld dat zijn fysieke klachten alle zijn toegenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser dus zelf heeft bevestigd dat zijn klachten na 24 oktober 2019 zijn toegenomen. Ook de brief van psycholoog [naam 2] van november 2020 duidt hier volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op. De bevindingen van de primaire arts bij diens onderzoek vergeleken met de latere gegevens maken toename van klachten eveneens aannemelijk en duiden niet op meer beperkingen per 24 oktober 2019.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat in zijn rapport van 1 september 2021, dat is opgemaakt in het kader van de eerdere beroepsprocedure, de brief van psycholoog [naam 2] van november 2020, waarin vele psychische klachten worden aangegeven, en de brief van de fysiotherapeut van 14 juni 2021, waarin zestien behandelingen in de periode van 12 oktober 2020 tot en met 2 februari 2021 worden aangegeven, zijn vermeld. In dat rapport is ook eisers stenose besproken en alles wat de bedrijfsarts heeft vermeld tot aan 23 juli 2019. Samengevat vermeldde de bedrijfsarts dat eiser langdurig verzuimt vanwege nek- en armpijn rechts waarvoor hij meerdere specialisten (fysiotherapie, pijnpoli, neurochirurg) heeft bezocht zonder het gewenste resultaat. Mogelijk wordt er een neurochirurgische operatie uitgevoerd, maar deze operatie staat nog niet gepland. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat de bedrijfsarts geen melding heeft gemaakt van specifieke psychische problematiek dan wel behandeling daarvan. Ook bevat deze informatie van de bedrijfsarts geen gegevens die duiden op meer beperkingen per de te beoordelen datum.
Over de Eindrapportage Modulaire Re-integratiediensten van 9 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat daarin vooral is vermeld wat eiser zelf heeft verteld rond mei 2021, ruim na de te beoordelen datum.
Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het Veiligheidsplan van 10 juni 2021 een zelf ingevuld document is, waarin eiser nare (suïcidale) gedachten aangeeft en dat dat geen aanleiding geeft om meer beperkingen per 24 oktober 2019 (bijna twee jaar eerder) aan te nemen.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat het UWV de door eiser overgelegde stukken onvoldoende heeft meegewogen of dat er niet meer (onbevangen) is teruggekeken naar de situatie per 24 oktober 2019.
9.3.
Nu er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit is er geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
10. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen in de FML van 16 september 2021 juist zijn. Daarvan uitgaande kan wat eiser heeft betoogd over de geschiktheid van de geselecteerde functies niet slagen, voor zover dat is gebaseerd op het standpunt dat hij minder functionele mogelijkheden heeft dan het UWV heeft aangenomen. Voor zover er signaleringen zijn van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht. De rechtbank heeft geen aanleiding de conclusies van de arbeidsdeskundige (en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep) in twijfel te trekken. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt, moeten deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
11. Uit vergelijking van het inkomen dat eiser zou kunnen verdienen in voor hem geschikt te achten functies met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, blijkt een verlies aan verdienvermogen van 50,67%. Het UWV heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid dus juist vastgesteld.
Conclusie
12. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het UWV eiser terecht met ingang van 24 oktober 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 50,67%. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 februari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.Functionele Mogelijkhedenlijst.
4.Ook wel ‘datum in geding’ genoemd.
5.Het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.