ECLI:NL:RBROT:2023:8302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
ROT 21/6111
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na herstel van gebrek in besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Heemskerk, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat op 29 oktober 2021 was genomen. De rechtbank had eerder op 17 april 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat er een motiveringsgebrek was in het besluit van het UWV. De rechtbank gaf het UWV de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. In reactie hierop heeft het UWV op 4 mei 2023 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd, waarin werd geconcludeerd dat eiser lijdt aan PTSS en depressieve klachten, maar dat deze niet tot meer beperkingen leiden dan eerder vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Eiser heeft zijn zienswijze ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV het gebrek in het besluit had hersteld. De rechtbank concludeerde dat de functionele mogelijkheden van eiser correct waren vastgesteld en dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en een proceskostenvergoeding van € 2.092,50 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. A.J.G. Heemskerk,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. C. Nobel.

Inleiding

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 17 april 2023 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een gebrek in het besluit op bezwaar van 29 oktober 2021 (het bestreden besluit) te herstellen.
Bij brief van 4 mei 2023 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 mei 2023 overgelegd.
Eiser heeft bij brief van 30 mei 2023 zijn zienswijze naar voren gebracht.
De rechtbank sluit het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De voorgeschiedenis in deze zaak, de inhoud van het primaire besluit en het besluit op bezwaar, het wettelijk kader en het beoordelingskader, de gronden van beroep en het verweer zijn weergegeven in de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Naar het oordeel van de rechtbank was het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt echter onvoldoende gemotiveerd, omdat de twijfel die eiser met het door hem overgelegde verslag van het diagnostisch heronderzoek van psychiaters [naam 1] en [naam 2] van 11 november 2022 heeft gezaaid over de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet is weggenomen met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 december 2022. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 12 december 2022, dat het verslag van 11 november 2022 eenzelfde problematiek vermeldt als in de overige medische informatie naar voren komt, met name ook de brief van de psychiater van 17 november 2021, en dat er veel is uitgegaan van de anamnese in de actuele situatie, kon de rechtbank zonder nadere motivering niet volgen. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen door met inachtneming van wat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, nader te motiveren waarom wat eiser heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, met name met betrekking tot zijn psychische klachten en met name het verslag van het diagnostisch heronderzoek van psychiaters [naam 1] en [naam 2] van 11 november 2022, niet tot meer beperkingen leidt.
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 mei 2023 verklaard dat het duidelijk is dat bij eiser sprake is van PTSS met daaraan ondergeschikt depressieve klachten, maar dat daaruit niet blijkt dat eiser als gevolg daarvan veel meer beperkingen had dan de beperkingen aangegeven in de FML (en feitelijk niet tot arbeid in staat was). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat hij het nodige gewicht toekent aan medische informatie die niet ver van de datum in geding is gelegen, zoals de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 19 januari 2021. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er anamnestisch nog steeds klachten zijn die passen bij een depressieve stoornis, zoals geen zin meer in het leven hebben (zonder aanwijzingen voor actieve suïcidale gedachten), lusteloos(heid) en verminderde eetlust. Bij het psychische onderzoek van de primaire verzekeringsarts was de stemming van eiser gedrukt, maar aan de andere kant lachte hij met enige regelmaat. Het beeld imponeerde daarom niet als een ernstige depressie (volgens de primaire verzekeringsarts).
Ook aan de beschrijving van eisers medische problematiek in de periode rond januari 2021 die de huisarts op 4 oktober 2021 heeft gegeven, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewicht toegekend. Die beschrijving luidt (onder meer): depressie waarvoor behandeling door Antes, momenteel vooral medicamenteus gericht op stress reductie.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat in het journaaloverzicht bij 26 januari 2021 S staat: stress geen verandering, onder behandeling Antes, en dat Antes (in de brieven van 9 oktober 2020 en 17 november 2021 als diagnose) vermeldt: DSM-classificatie o.a. Ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieruit geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een ernstige depressie op de datum in geding.
Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewicht toegekend aan de volgende beschrijving van psychiater Hoekstra in diens brief van 24 juni 2021:
“Hedenochtend sprak ik bovengenoemde patiënt (eiser). Hij is onlangs een behandeling met cognitieve gedragstherapie op onze polikliniek gestart i.v.m. angst- en spanningsklachten mogelijk samenhangend met traumatische ervaringen in het verleden.”
Ook deze formulering duidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op een invaliderende PTSS.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met overlegging van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 mei 2023 het gebrek in het bestreden besluit hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport op voldoende inzichtelijke en toereikende wijze uiteengezet dat wat eiser heeft aangevoerd met betrekking tot zijn psychische klachten niet tot meer beperkingen leidt dan de beperkingen die in de FML zijn opgenomen. De rechtbank kan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat uit de beschikbare informatie van de behandelende artsen die niet ver van de datum in geding is gelegen, volgt dat bij eiser – op de datum in geding – geen sprake was van een ernstige depressie en een ernstige (invaliderende) PTSS.
De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep impliciet zijn standpunt dat het verslag van 11 november 2022 eenzelfde problematiek vermeldt als in de overige medische informatie naar voren komt, heeft verlaten.
5.1.
Wat eiser naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 mei 2023 heeft aangevoerd, kan niet leiden tot het oordeel dat het UWV met overlegging van dit rapport het gebrek in het bestreden besluit niet zou hebben hersteld.
5.2.
Eiser heeft er in zijn zienswijze van 30 mei 2023 op gewezen dat de (primaire) verzekeringsarts slechts een kort telefonisch gesprek heeft gevoerd met eiser en dat in het verslag van 11 november 2022 onder punt 3 een geheel andere conclusie staat over de objectiveerbare beperkingen ten aanzien van functioneren (in psychiatrische zin) van eiser, waarvan het dus ook zeer aannemelijk is dat deze ook al in 2019 bestonden en dus ook op de datum in geding.
In het verslag van 11 november 2022 (onder 2) staat onder meer:
“Voortkomend uit dit onderzoek zijn er sterke aanwijzingen dat patiënt nu lijdt aan een ernstige PTSS, als primaire diagnose. Secundair is er een depressieve stemmingsstoornis ontstaan. Er spelen momenten van dissociatie oiv. een hoog angstniveau en impulsregulatie problemen door inadequate emotie regulatie.
Gezien de behandelgeschiedenis bestaat dit PTSS beeld al sinds 2019, en is niet adequaat
behandeld. De waarschijnlijkheid is hoog dat hij in januari 2021, en oktober 2021 ook last
heeft gehad van deze PTSS klachten o.b.v. de eerdere medische gegevens (behandelbrieven
ggz instelling) die hij meegebracht heeft.
DSM-5 Classificatie
309.81 PTSS
296.20 depressieve stoornis, matig-ernstig
gaf huidig: 41”
Onder punt 3 staat onder meer dat er anamnestisch aanwijzingen bestaan voor concentratie- problemen en een hoge lijdensdruk door een ernstige PTSS.
Onder punt 4 staat “In het sociale leven/arbeidssituaties zal er minder goed functioneren zijn relationeel, door het missen van informatie uit gesprekken, snel opkomende woede aanvallen of impulsdoorbraken door emotionele overbelasting. Het brein heeft alle energie nodig om zich staande te houden, en lijkt niet in staat andere informatie te verwerken. Per definitie is het werk geheugen belast met de nu onverwerkbare traumatische beelden waardoor die steeds herhaald en herbeleefd worden. Dat hij meer geheugenproblemen ontwikkelt is een teken van de ernst en de duur van de PTSS die hij inmiddels ontwikkeld heeft.”
Nu in dit verslag wordt gesproken over ‘sterke aanwijzingen’ dat patiënt nu lijdt aan een ernstige PTSS, ‘’hoge waarschijnlijkheid’ van de PTSS klachten op een eerder moment, er (ook) uitgegaan wordt van anamnestisch aanwijzingen en de eerdere medische gegevens, bij de diagnose ‘PTSS’ niet de toevoeging ‘ernstig’ is vermeld en dat sprake is van de ernst en de duur van de PTSS die eiser inmiddels ontwikkeld heeft, geeft dit onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Zoals eiser in zijn zienswijze ook heeft aangehaald, heeft de psychiater van Antes op 9 september 2020 als voorlopige diagnose genoemd: OTSS (ongespecificeerde trauma- of stressor-gerelateerde stoornis). Daarnaast is - in de brief van 9 oktober 2020 -‘ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis’ als voorlopige hoofddiagnose genoemd, en niet ‘depressie’ zoals eiseres stelt. Deze informatie van Antes kan op zichzelf niet leiden tot eisers conclusie dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van depressieve klachten in plaats van een depressie en veel meer beperkingen aan had moeten nemen. De rechtbank is verder niet gebleken dat de primaire verzekeringsarts bij het opstellen van de FML enkel uitging van een kortstondige depressie, zoals eiser in zijn zienswijze onder meer nog heeft gesteld. De primaire verzekeringsarts heeft onder het kopje ‘Prognose’ enkele opmerkingen over het belang van therapie gemaakt en dat afgesloten met de opmerking “Daarbij spelen er momenteel enkele stressfactoren die tijdelijk van aard zijn.”
Ook wat eiser voor het overige nog naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser in de FML van 20 januari 2021 correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
7. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 32%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%, zodat het UWV de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
8.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8.2
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.092,50. Omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, bestaat geen aanleiding voor vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.