Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het primair laste gelegde feit (poging tot doodslag);
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan ambulante behandeling;
- verlenging van de proeftijd met één jaar van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/230644-21.
4.Waardering van het bewijs
5.Strafbaarheid feit
6.Strafbaarheid verdachte
Het was [naam slachtoffer] die dreigend voor de verdachte stond en als eerste geweld heeft gebruikt door hem met vuist in het gezicht te slaan. Daarna was bij de verdachte sprake van angst en woede, waarbij hij ook veel pijn had en bloed zag. Hij heeft gehandeld uit noodweer. Het steken was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een tweede ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [naam slachtoffer] dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waaraan hij zich niet kon onttrekken.
7.Motivering straf
8.In beslag genomen voorwerpen
9.Vordering benadeelde partij [naam slachtoffer]
10.Vordering tenuitvoerlegging
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
12.Bijlagen
13.Beslissing
bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
een gedeelte, groot 10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
onttrokken aan het verkeer:
niet-ontvankelijkin de vordering;