ECLI:NL:RBROT:2023:8299

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
ROT 21/6111
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag WIA-uitkering met onvoldoende medische motivering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 17 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag op 2 maart 2021 ingediend, maar het UWV had deze op 22 januari 2021 afgewezen, met de motivering dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft op 9 januari 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts van het UWV in haar rapport van 7 juli 2021 heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan depressieve klachten, maar niet aan een ernstige depressie. De rechtbank oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de criteria van zorgvuldigheid voldoen, maar dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende is. Eiser heeft nieuwe medische informatie overgelegd die wijst op een ernstige posttraumatische stressstoornis (PTSS), wat niet adequaat is meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank besluit het UWV in de gelegenheid te stellen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Dit kan door een aanvullende motivering of door een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het UWV om dit te doen. Indien het UWV geen gebruik maakt van deze gelegenheid, moet het dit binnen twee weken aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6111
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. A.J.G. Heemskerk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. C. Nobel.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering [1] .
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 22 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiser is werkzaam geweest als voorman/inpakker voor gemiddeld 39,75 uur per week. Op 11 maart 2019 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld in verband met psychische klachten. Op 2 maart 2021 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
Het primaire besluit
2.1.
In verband met zijn aanvraag heeft een verzekeringsarts van het UWV eiser op 18 januari 2021 via de telefoon gesproken. In haar rapport van 7 juli 2021 heeft de verzekeringsarts overwogen dat eiser meerdere depressieve periodes heeft gekend en dat er anamnestisch nog steeds klachten zijn die passen bij een depressieve stoornis. Het beeld dat de verzekeringsarts heeft gekregen was niet dat van een ernstige depressie. Er kan niet worden geconcludeerd dat eiser niet kan werken op medische gronden, omdat hij niet aan de wettelijke criteria voldoet op grond waarvan dat kan worden aangenomen. Daarom heeft de verzekeringsarts de mogelijkheden en beperkingen van eiser voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een FML [2] van 20 januari 2021.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) verdiend kan worden, ligt 32% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser per 27 januari 2021 geen WIA-uitkering toegekend, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het bestreden besluit
3.1.
Omdat eiser tegen het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft een heroverweging plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 oktober 2021 gemotiveerd dat de psychische klachten van eiser bekend zijn, waarbij vele verwikkelingen in zijn leven een grote rol spelen, zoals ook is beschreven. Het is aannemelijk dat eiser daardoor in zijn dagelijks leven beperkingen ervaart. Met de in de FML van 20 januari 2021 aangegeven beperkingen is, gerekend naar datum in geding 27 januari 2021, in voldoende mate rekening gehouden met eisers beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Dat de beschreven verwikkelingen en procedures veel van de energie van eiser vergen is wel aannemelijk, maar bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling wordt, conform wetgeving en jurisprudentie, de belastbaarheid van een belanghebbende in kaart gebracht los (gezien) van de energie die extra belastende factoren in het privéleven kosten.
Ten aanzien van eisers rug heeft de huisarts alleen lipoom aangegeven (een goedaardig gezwel van vetweefselcellen), hetgeen op de datum in geding niet leidt tot verdere beperkingen. De door de huisarts aangegeven frequentie van migraine leidt per maand tot een ziekteverzuim van circa vijf dagen. Er worden verder geen andere medische problemen vermeld die leiden tot meer beperkingen op de datum in geding.
Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de heroverweging de datum in geding (27 januari 2021) betreft en dat een mogelijk veranderde medische situatie en tijdsbeslag door behandelingen nadien hierin dan ook niet worden meegewogen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 27 oktober 2021 de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven.
3.3.
Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het UWV het primaire besluit vervolgens met het bestreden besluit gehandhaafd.

Standpunten in beroep

4.1.
Eiser betoogt in beroep dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met (de ernst van) zijn klachten en beperkingen en ten onrechte geen informatie bij zijn behandelend psycholoog heeft opgevraagd. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser in beroep een brief van zijn neuroloog van 19 mei 2021, een brief van zijn huisarts van 4 oktober 2021, een brief van zijn psychiater van 17 november 2021, een verslag van diagnostisch heronderzoek van psychiaters [naam 1] en [naam 2] van 11 november 2022 en een mail van psychiater [naam 3] van 3 januari 2022 overgelegd. Tevens heeft eiser kort voor de zitting een psychiatrische expertise en verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek van Psyon van 12 mei 2021 overgelegd.
4.2.
Het UWV ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen over eisers mate van arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende rapport van 3 mei 2022 gesteld dat de aanwezige informatie tijdens de bezwaarprocedure, namelijk het rapport van de verzekeringsarts van 19 januari 2021, een brief van Antes van 13 april 2021, een brief van psychiater [naam 4] van Antes van 9 oktober 2020 en een journaaloverzicht van de huisarts van 4 oktober 2021, voldoende was om een goed beeld te verkrijgen van de belastbaarheid van eiser op de datum in geding en dat het opvragen van meer informatie in de bezwaarfase daarom geen meerwaarde had. Hij heeft opgemerkt dat bij het onderzoek door de neuroloog op 19 mei 2021 geen duidelijke afwijkingen werden gevonden. Er vond ophoging van de medicatie plaats. Eiser gebruikte toen een lage dosering Citalopram (hetgeen hij al geruime tijd (twee jaar bij het onderzoek door de primaire verzekeringsarts) gebruikte. Omdat in de FML beperkingen zijn aangegeven ten aanzien van persoonlijk risico, geeft de medicatie geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. Bij het onderzoek door de primaire verzekeringsarts is geen melding gemaakt van migraine, wel van hoofdpijn. Ook de toen gebruikte medicatie wijst niet op migraine. Bij een eerder onderzoek in het kader van de Ziektewet (verslag van 23 september 2019) werd ook geen migraine vermeld. De neuroloog heeft in de brief van 19 mei 2021 naar aanleiding van de door eiser aangegeven toegenomen hoofdpijnklachten geconcludeerd dat eiser sinds drie à vier maanden migraine zonder aura’s heeft. De psychiater heeft op 17 november 2021 ook geen migraine maar hoofdpijn vermeld. Daarmee is in de FML voldoende rekening gehouden. In de systematiek (definities) van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem waarmee de FML wordt opgesteld, worden de items vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen en zelfstandig handelen alleen als beperkt aangegeven bij een ernstige psychiatrische stoornis. Het betreft basale activiteiten in het dagelijks leven. Gelet op de aanwezige gegevens en de bevindingen bij onderzoek kan bij eiser niet van een ernstige psychiatrische stoornis worden gesproken op de datum in geding. In de brief van de psychiater van 17 november 2021 wordt onder meer het belang van activeren benoemd. Toekennen van een overmaat aan beperkingen zonder objectief medische grondslag kan bij eiser dan ook een anti-revaliderende werking hebben volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
In zijn aanvullende rapport van 12 december 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het verslag van diagnostisch heronderzoek van 11 november 2022, ruim na de datum in geding, eenzelfde problematiek vermeldt als in de overige medische informatie naar voren komt, met name ook de brief van de psychiater van 17 november 2021. In het verslag valt op dat veel is uitgegaan van wat eiser zelf vertelt (anamnese) in de actuele situatie, bijna 2 jaar na de datum in geding en dat er geen echt psychiatrisch onderzoek wordt weergegeven. Het onderzoek lijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook meer gericht te zijn op nog mogelijke behandelingen (logisch vanuit de curatieve sector) dan op de claimbeoordeling in het kader van de Wet WIA met de bijbehorende criteria.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank moet beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden met ingang van 27 januari 2021 (de datum in geding) heeft vastgesteld op minder dan 35%, zodat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.1.
Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.2.
Het UWV heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank overweegt dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid op dit soort rapporten mag baseren. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als iemand vindt dat de besluiten van het UWV over zijn arbeidsongeschiktheid niet juist zijn, moet hij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
7.1.
De rechtbank vindt dat de rapporten van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie genoemde criteria voldoen. Het onderzoek van de verzekeringsarts is gebaseerd op dossierstudie en een gesprek met eiser via de telefoon over zijn medische klachten (anamnese). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting van 26 augustus 20212, alsmede de tijdens de bezwaarfase ontvangen medische stukken meegewogen. Tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser psychisch onderzocht in die zin dat hij eiser heeft geobserveerd. De rapporten zijn voldoende begrijpelijk en bevatten geen tegenstrijdigheden.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt echter onvoldoende gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd waarom wat eiser heeft aangevoerd met betrekking tot zijn psychische klachten niet tot meer beperkingen leidt. De verzekeringsarts had bij het opstellen van de FML het beeld dat bij eiser geen sprake was van een ernstige depressie. De de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 oktober 2021 gesteld dat de psychische klachten van eiser bekend waren. In beroep heeft eiser met het verslag van het diagnostisch heronderzoek van psychiaters [naam 1] en [naam 2] van 11 november 2022 een nieuwe onderbouwing gegeven voor zijn standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de ernst van zijn psychische klachten. In het verslag van 11 november 2022 hebben de psychiaters (onder meer) geconcludeerd dat uit recent door hen verricht onderzoek sterke aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat eiser lijdt aan een ernstige PTSS (posttraumatische stressstoornis), als primaire diagnose. Secundair is er een depressieve stemmingsstoornis ontstaan. Gezien de behandelgeschiedenis bestaat dit PTSS-beeld als sinds 2019 en is dit niet adequaat behandeld. Op basis van eerdere medische gegevens (behandelbrieven van GGZ-instelling) die eiser meegebracht heeft, achten de psychiaters het hoogstwaarschijnlijk dat eiser in januari 2021, en oktober 2021, ook last heeft gehad van deze PTSS-klachten. Gelet daarop kan de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 12 december 2022, dat het verslag van 11 november 2022 eenzelfde problematiek vermeldt als in de overige medische informatie naar voren komt, met name ook de brief van de psychiater van 17 november 2021, en dat er veel is uitgegaan van de anamnese in de actuele situatie, zonder nadere motivering niet volgen. De brief van de psychiater van 17 november 2021 betreft de diagnoses waarbij bij de intake op 9 september 2020 bij Antes GGZ vanuit is gegaan, onder meer ‘ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis’ en ‘ongespecificeerde trauma- of stressor-gerelateerde stoornis’.
De rechtbank acht de twijfel die eiser met het verslag van 11 november 2022 heeft gezaaid over de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom niet weggenomen met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 december 2022. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuw besluit op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal het UWV nader moeten motiveren waarom wat eiser heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, met name met betrekking tot zijn psychische klachten en met name het verslag van het diagnostisch heronderzoek van psychiaters [naam 1] en [naam 2] van 11 november 2022, niet tot meer beperkingen leidt.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het UWV geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beide gevallen en in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt het UWV op, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.FML staat voor functionele mogelijkhedenlijst.