ECLI:NL:RBROT:2023:8280

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/2494
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag afvalstoffenheffing en bewijsvoering van stortingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de aanslag afvalstoffenheffing die hem was opgelegd door de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De aanslag, die betrekking had op het belastingjaar 2021, bedroeg in totaal € 30,60, gebaseerd op 20 stortingen van restafval. Eiser betwistte de hoogte van de aanslag en voerde aan dat hij als alleenstaande niet in staat was om 20 zakken restafval per jaar te produceren. Hij stelde dat mogelijk stortingen van GFT-afval ten onrechte als stortingen van restafval waren geregistreerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de relevante periode eigenaar was van de woning en belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de geregistreerde stortingen niet hadden plaatsgevonden of door een ander waren gedaan. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht had opgelegd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2494
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom.

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 25 mei 2022 op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. Verweerder heeft eiser bij beschikking van 26 februari 2022, met betrekking tot het perceel [adres] (de woning), voor het belastingjaar 2021 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd voor een bedrag van in totaal € 30,60 (20 stortingen à € 1,53 per storting).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
3. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben meermalen over en weer op aanvullende stukken gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

4. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 eigenaar van de woning en belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing was. In geschil is de hoogte van de aanslag afvalstoffenheffing. Meer specifiek is in geschil of eiser in 2021 20 maal restafval in de verzamelcontainer heeft gestort. Eiser voert aan dat hij alleenstaand is en geen 20 zakken restafval per jaar produceert. Volgens eiser heeft verweerder mogelijk ten onrechte stortingen van GFT-afval die door het afvalverwerkingsbedrijf [naam bedrijf] op eisers afvalpas zijn geregistreerd, als stortingen van restafval geregistreerd.
5. Verweerder betoogt dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Hij heeft naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser overzichten van [naam bedrijf] overgelegd met de registraties van de momenten waarop met de afvalpas van eiser, behorende bij de woning, restafval en GFT-afval in de daartoe bestemde containers is aangeboden. De rechtbank ziet hierin geen onregelmatigheden. Dat eiser stelt dat verschillende stortingen restafval en GFT-afval op hetzelfde tijdstip hebben plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Niet in geschil is dat de containers tegenover elkaar staan, met de opening naar elkaar toe, zodat de stortingen op (nagenoeg) hetzelfde tijdstip hebben kunnen plaatsvinden.
6. Eiser heeft verder niet (met bewijsstukken) aannemelijk gemaakt dat de stortingen die [naam bedrijf] heeft geregistreerd niet hebben plaatsgevonden of (bijvoorbeeld) door een ander hebben plaatsgevonden. De enkele stelling van eiser dat hij alleen woont en geen 20 zakken restafval per jaar produceert, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft daarom de 20 stortingen terecht bij eiser als eigenaar van de woning in rekening gebracht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2023.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.