ECLI:NL:RBROT:2023:8236

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
10/066617-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hasj, en het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen ter voorbereiding van een Opiumwetsmisdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Marokko in 1976, die ten laste was gelegd het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hasj, alsook het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die dienen ter voorbereiding van een Opiumwetsmisdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 mei 2023 en 20 mei 2023 in zijn woning in Rotterdam verdovende middelen en andere goederen die gebruikt worden voor de verwerking van deze middelen, heeft gehad. De verdachte werd buiten heterdaad aangehouden na een politieobservatie en doorzoeking van zijn woning. Tijdens de rechtszitting heeft de verdediging betoogd dat de verdachte geen wetenschap had van de aangetroffen middelen, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte als enige gebruiker van de woning verantwoordelijk was voor de aangetroffen verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hasj schuldig bevonden, maar heeft hem partieel vrijgesproken van de hasj die in de auto werd aangetroffen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/066617-23
Datum uitspraak: 29 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. S. Splinter, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdachte had geen wetenschap van en geen beschikkingsmacht over de aangetroffen verdovende middelen. De goederen zijn aangetroffen op niet zichtbare plekken in de woning, waar diverse personen verbleven. De verklaring van de getuige [getuige] hierover is leugenachtig. De keren dat de verdachte in woning was, verbleef hij alleen in de woonkamer en sliep hij op de bank. De verdachte was niet op de hoogte van de hasj die in de auto is aangetroffen. Het was niet zijn auto en de verdachte heeft niet onder de bijrijdersstoel gevoeld of daar goederen aanwezig waren. Daar was ook geen reden toe. Op de in de telefoon van de verdachte aangetroffen foto’s is niet duidelijk wat daarop te zien is. Het hebben van foto’s van verdovende middelen betekent bovendien nog niet dat de verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht had over de verdovende middelen. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de in de auto aangetroffen doos voor een vriend moest wegbrengen. Aan hem is verteld dat dit (voor gebruik op sportscholen bestemd (pre-)workout) poeder uit China betrof.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een TCI-melding heeft de politie de verdachte gedurende enige tijd geobserveerd. Onderdeel van deze observatie was het plaatsen van camera’s, gericht op de voordeur van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam. Naar aanleiding van deze observaties heeft de politie deze woning op 16 mei 2023 doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn in de woonkamer, de slaapkamers en de keuken verdovende middelen aangetroffen en ook andere goederen die gebruikt worden bij het verwerken en bewerken van verdovende middelen. Naar aanleiding van deze doorzoeking is de verdachte buiten heterdaad aangehouden. In de door hem bestuurde auto zijn een doos met fenacetine en vijf blokken hasj aangetroffen. Vervolgens kreeg de politie op 20 mei 2023 een melding van een inbraak in de woning aan de [adres 2] te Rotterdam (hierna: de woning). Naar aanleiding van deze melding is de politie ter plaatse gegaan en hebben zij de woning nogmaals doorzocht. Bij deze tweede doorzoeking zijn wederom verdovende middelen aangetroffen, ditmaal boven de plafondplaten van de woning.
Beoordeling
Feiten 1 en 2
Voor een bewezenverklaring is vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen verdovende middelen en dat hij daarover beschikkingsmacht heeft gehad. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Aanwezigheid verdachte in de woning
Voor het standpunt van de verdediging dat er meerdere mensen gebruik maakten van de woning biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. Uit beelden die zijn opgenomen in de periode van 29 maart 2023 tot en met 3 april 2023 en in de periode van 12 tot en met 16 mei 2023, alsmede uit de verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ), komt naar voren dat de verdachte de enige was die gebruik maakte van de woning. [getuige] heeft verklaard dat zij vanaf maart 2023 niet meer in de woning verbleef. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Daar komt bij dat de verdachte in het bezit was van de sleutel van de woning en huur betaalde aan [getuige] . De stelling van de verdachte ter zitting dat twee mannen, die hij niet bij name heeft genoemd, de huurpenningen in contanten aan hem overhandigden, zodat hij deze vervolgens aan [getuige] kon overdragen, wordt bij gebreke van enige feitelijke onderbouwing terzijde geschoven. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als enige en sinds maart 2023 tot aan zijn aanhouding gebruik maakte van de woning, waar de verdovende middelen zijn aangetroffen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de verdachte enkel gebruik maakte van de woonkamer en de keuken en aldus geen wetenschap had van de verdovende middelen die in de slaapkamer zijn aangetroffen. Gelet op het hiervoor overwogene dat de verdachte de enige gebruiker was van de woning, is dit ongeloofwaardig. Zo blijkt uit de beelden dat de verdachte op 2 april 2023 de woning binnen is gegaan met een rode motorkap. Tijdens de doorzoeking van de woning op 16 mei 2023 is in slaapkamer A een rode motorkap aangetroffen. Daarnaast is op 20 mei 2023, tijdens de tweede doorzoeking, een overzichtsfoto van slaapkamer A gemaakt, waarop een soortgelijke motorkap goed zichtbaar is. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de verdachte op enig moment ook in die slaapkamer is geweest. Op deze overzichtsfoto is voorts te zien dat de ramen van de slaapkamer beplakt zijn met sinterklaaspapier dat ook aan de verdachte gelinkt kan worden. Immers, in de telefoon van de verdachte zijn meerdere foto’s van verdovende middelen aangetroffen. Op twee van deze foto’s is op de achtergrond hetzelfde sinterklaaspapier zichtbaar als op het raam van slaapkamer A. Gelet daarop, alsmede het feit dat er niemand anders van de woning gebruik maakte en de verdachte daar maandenlang verbleef, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gehele woning en dus wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de verdovende middelen.
Na de eerste doorzoeking op 16 mei 2023 is de woning door de politie gesloten en zijn er andere sloten op gezet. Op 20 mei 2023 is er melding gemaakt van een inbraak in de woning. De politie heeft naar aanleiding van deze melding ter plaatse de broer van de verdachte aangehouden. Tussen het moment van de melding en het moment van aanhouding heeft slechts negen minuten gezeten. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank niet direct voor de hand om verdovende middelen te gaan verbergen in een woning die kort tevoren door de politie is doorzocht en gesloten. Bovendien is het niet zonder meer aannemelijk dat de broer van de verdachte in zo’n korte tijd de woning heeft geopend en binnen is gegaan, de verdovende middelen onder de plafondplaten heeft verborgen en de woning is ontvlucht. Dit alles, samengenomen met het feit dat alleen de verdachte de gebruiker was van het pand, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de later aangetroffen verdovende middelen er al moeten hebben gelegen ten tijde van de eerste doorzoeking en dat de verdachte ook daarvoor derhalve verantwoordelijk is.
Partiële vrijspraak feit 2
Voor feit 2 zal de verdachte partieel worden vrijgesproken ten aanzien van 1.026 gram hasj die op 20 mei 2023 in de woning is aangetroffen. De ten laste gelegde periode betreft
“op of omstreeks 16 mei 2023”.Naar het oordeel van de rechtbank valt 20 mei 2023 - als zijnde te ver verwijderd van de datum van 16 mei 2023 - niet in deze periode.
Tussenconclusie feiten 1 en 2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de cocaïne die zowel op 16 mei 2023 als op 20 mei 2023 in de woning is aangetroffen en dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen hasj die op 16 mei 2023 in de woning is aangetroffen.
Vrijspraak betreffende de in de auto aangetroffen hasj (feit 2)
Vast staat dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding in een Opel Combo reed. Deze auto is door de politie doorzocht. In de laadruimte van deze auto hebben verbalisanten een doos met daarin – naar later is gebleken – fenacetine aangetroffen. Voorts zijn onder de bijrijdersstoel vijf blokken hasj aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat deze auto van zijn zoon is en dat hij hier pas één week in rond reed. Hij had geen wetenschap van de blokken hasj. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aangetroffen hasj onder de bijrijdersstoel. Niet is gebleken dat wat de verdachte heeft verklaard over de eigendom van de auto en de periode dat hij daarin reed onjuist is. Verder lagen de aangetroffen blokken lagen niet in het zicht en zijn er geen sporen van de verdachte aangetroffen op de blokken hasj waaruit de wetenschap van de verdachte zou kunnen worden afgeleid.
De verdachte zal derhalve partieel worden vrijgesproken, ten aanzien van de 490 gram hasj die in de auto is aangetroffen.
Feit 3
Dit is anders wat betreft de aangetroffen fenacetine. De verdachte heeft verklaard dat hij deze doos heeft ontvangen van één van de andere bewoners van de woning, dat hij deze enkele dagen moest bewaren en dat hij dacht dat het om poeder ging dat door krachtsporters wordt gebruikt. Deze verklaring is onaannemelijk. Het is ongeloofwaardig dat de verdachte een week lang met deze doos in zijn auto rond heeft gereden, in plaats van de doos in het huis te hebben gezet waar die andere persoon, althans volgens de eigen verklaring van de verdachte ter zitting, ook toegang toe zou hebben. Dat geldt temeer nu uit het dossier blijkt dat (het adreslabel en de daarop staande verzender en geadresseerde op) de doos die in de woning is aangetroffen nagenoeg gelijk is aan de doos die in de auto van de verdachte is aangetroffen. Deze feiten en omstandigheden, gevoegd bij het feit dat de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat de verdachte de enige gebruiker van de woning was, leidt tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze doos van de verdachte was en dat hij dus wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de doos met fenacetine.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de in de woning aangetroffen stoffen en voorwerpen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tevens diverse voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij – gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen – indien hij daarvan al geen wetenschap had, minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat die voorwerpen bestemd waren voor het bewerken van en de handel in verdovende middelen. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dergelijke voorwerpen te hebben gezien in de woning.
Bewezen verklaarde periode
Hiervoor heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat de verdachte als enige en sinds maart 2023 tot aan zijn aanhouding gebruik maakte van de woning, waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, zodat de bewezen verklaarde periode beperkt dient te worden tot de periode van 1 maart 2023 tot en met 20 mei 2023.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte opzettelijk cocaïne en hasj aanwezig heeft gehad en tevens een aantal stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad die dienen ter voorbereiding van een Opiumwetsmisdrijf.
Niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de hasj die op 16 mei 2023 in de auto is aangetroffen waarin hij is aangehouden en van de hasj die op 20 mei 2023 in de woning is aangetroffen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij in de periode van
1 maart 2023tot en met 20 mei 2023, te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, 2002 en
231,9gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op 16 mei 2023 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
861gram hash, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in de periode van
1 maart 2023tot en met 16 mei 2023, te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen door
- grote hoeveelheden fenacetine en boorzuur en
- een of meer persen en/of mallen en/of weegschalen en/of vacuümmachines en/of lamineermachines/benodigdheden
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden die bestemd waren voor het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in zijn woning grote hoeveelheden verdovende middelen, voorwerpen en stoffen voor het bewerken van cocaïne aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving. De verspreiding van en handel in (hard) drugs gaat gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit. Ook het gebruik ervan gaat vaak gepaard met het plegen van strafbare feiten en overlast voor de samenleving. De verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen. Tegen dit soort feiten dient streng en consequent te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en L.R. Bhalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 19 januari 2023 tot en met 20 mei 2023, in elk geval op 16 mei 2023 te Rotterdam opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2002 en 259 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 16 mei 2023 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 1351 en 1026 gram hash, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )
3
hij in of omstreeks de periode van 19 januari 2023 tot en met 16 mei 2023, in elk geval op 16 mei te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen door
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) fenacetine en/of boorzuur en/of
- een of meer persen en/of mallen en/of weegschalen en/of vacuümmachines en/of lamineermachines/benodigdheden
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat/die bestemd was/waren voor het plegen van dat/die feiten;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet )