4.1.2.Beoordeling
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een TCI-melding heeft de politie de verdachte gedurende enige tijd geobserveerd. Onderdeel van deze observatie was het plaatsen van camera’s, gericht op de voordeur van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam. Naar aanleiding van deze observaties heeft de politie deze woning op 16 mei 2023 doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn in de woonkamer, de slaapkamers en de keuken verdovende middelen aangetroffen en ook andere goederen die gebruikt worden bij het verwerken en bewerken van verdovende middelen. Naar aanleiding van deze doorzoeking is de verdachte buiten heterdaad aangehouden. In de door hem bestuurde auto zijn een doos met fenacetine en vijf blokken hasj aangetroffen. Vervolgens kreeg de politie op 20 mei 2023 een melding van een inbraak in de woning aan de [adres 2] te Rotterdam (hierna: de woning). Naar aanleiding van deze melding is de politie ter plaatse gegaan en hebben zij de woning nogmaals doorzocht. Bij deze tweede doorzoeking zijn wederom verdovende middelen aangetroffen, ditmaal boven de plafondplaten van de woning.
Beoordeling
Feiten 1 en 2
Voor een bewezenverklaring is vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen verdovende middelen en dat hij daarover beschikkingsmacht heeft gehad. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Aanwezigheid verdachte in de woning
Voor het standpunt van de verdediging dat er meerdere mensen gebruik maakten van de woning biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. Uit beelden die zijn opgenomen in de periode van 29 maart 2023 tot en met 3 april 2023 en in de periode van 12 tot en met 16 mei 2023, alsmede uit de verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ), komt naar voren dat de verdachte de enige was die gebruik maakte van de woning. [getuige] heeft verklaard dat zij vanaf maart 2023 niet meer in de woning verbleef. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Daar komt bij dat de verdachte in het bezit was van de sleutel van de woning en huur betaalde aan [getuige] . De stelling van de verdachte ter zitting dat twee mannen, die hij niet bij name heeft genoemd, de huurpenningen in contanten aan hem overhandigden, zodat hij deze vervolgens aan [getuige] kon overdragen, wordt bij gebreke van enige feitelijke onderbouwing terzijde geschoven. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als enige en sinds maart 2023 tot aan zijn aanhouding gebruik maakte van de woning, waar de verdovende middelen zijn aangetroffen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de verdachte enkel gebruik maakte van de woonkamer en de keuken en aldus geen wetenschap had van de verdovende middelen die in de slaapkamer zijn aangetroffen. Gelet op het hiervoor overwogene dat de verdachte de enige gebruiker was van de woning, is dit ongeloofwaardig. Zo blijkt uit de beelden dat de verdachte op 2 april 2023 de woning binnen is gegaan met een rode motorkap. Tijdens de doorzoeking van de woning op 16 mei 2023 is in slaapkamer A een rode motorkap aangetroffen. Daarnaast is op 20 mei 2023, tijdens de tweede doorzoeking, een overzichtsfoto van slaapkamer A gemaakt, waarop een soortgelijke motorkap goed zichtbaar is. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de verdachte op enig moment ook in die slaapkamer is geweest. Op deze overzichtsfoto is voorts te zien dat de ramen van de slaapkamer beplakt zijn met sinterklaaspapier dat ook aan de verdachte gelinkt kan worden. Immers, in de telefoon van de verdachte zijn meerdere foto’s van verdovende middelen aangetroffen. Op twee van deze foto’s is op de achtergrond hetzelfde sinterklaaspapier zichtbaar als op het raam van slaapkamer A. Gelet daarop, alsmede het feit dat er niemand anders van de woning gebruik maakte en de verdachte daar maandenlang verbleef, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gehele woning en dus wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de verdovende middelen.
Na de eerste doorzoeking op 16 mei 2023 is de woning door de politie gesloten en zijn er andere sloten op gezet. Op 20 mei 2023 is er melding gemaakt van een inbraak in de woning. De politie heeft naar aanleiding van deze melding ter plaatse de broer van de verdachte aangehouden. Tussen het moment van de melding en het moment van aanhouding heeft slechts negen minuten gezeten. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank niet direct voor de hand om verdovende middelen te gaan verbergen in een woning die kort tevoren door de politie is doorzocht en gesloten. Bovendien is het niet zonder meer aannemelijk dat de broer van de verdachte in zo’n korte tijd de woning heeft geopend en binnen is gegaan, de verdovende middelen onder de plafondplaten heeft verborgen en de woning is ontvlucht. Dit alles, samengenomen met het feit dat alleen de verdachte de gebruiker was van het pand, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de later aangetroffen verdovende middelen er al moeten hebben gelegen ten tijde van de eerste doorzoeking en dat de verdachte ook daarvoor derhalve verantwoordelijk is.
Partiële vrijspraak feit 2
Voor feit 2 zal de verdachte partieel worden vrijgesproken ten aanzien van 1.026 gram hasj die op 20 mei 2023 in de woning is aangetroffen. De ten laste gelegde periode betreft
“op of omstreeks 16 mei 2023”.Naar het oordeel van de rechtbank valt 20 mei 2023 - als zijnde te ver verwijderd van de datum van 16 mei 2023 - niet in deze periode.
Tussenconclusie feiten 1 en 2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de cocaïne die zowel op 16 mei 2023 als op 20 mei 2023 in de woning is aangetroffen en dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen hasj die op 16 mei 2023 in de woning is aangetroffen.
Vrijspraak betreffende de in de auto aangetroffen hasj (feit 2)
Vast staat dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding in een Opel Combo reed. Deze auto is door de politie doorzocht. In de laadruimte van deze auto hebben verbalisanten een doos met daarin – naar later is gebleken – fenacetine aangetroffen. Voorts zijn onder de bijrijdersstoel vijf blokken hasj aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat deze auto van zijn zoon is en dat hij hier pas één week in rond reed. Hij had geen wetenschap van de blokken hasj. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aangetroffen hasj onder de bijrijdersstoel. Niet is gebleken dat wat de verdachte heeft verklaard over de eigendom van de auto en de periode dat hij daarin reed onjuist is. Verder lagen de aangetroffen blokken lagen niet in het zicht en zijn er geen sporen van de verdachte aangetroffen op de blokken hasj waaruit de wetenschap van de verdachte zou kunnen worden afgeleid.
De verdachte zal derhalve partieel worden vrijgesproken, ten aanzien van de 490 gram hasj die in de auto is aangetroffen.
Feit 3
Dit is anders wat betreft de aangetroffen fenacetine. De verdachte heeft verklaard dat hij deze doos heeft ontvangen van één van de andere bewoners van de woning, dat hij deze enkele dagen moest bewaren en dat hij dacht dat het om poeder ging dat door krachtsporters wordt gebruikt. Deze verklaring is onaannemelijk. Het is ongeloofwaardig dat de verdachte een week lang met deze doos in zijn auto rond heeft gereden, in plaats van de doos in het huis te hebben gezet waar die andere persoon, althans volgens de eigen verklaring van de verdachte ter zitting, ook toegang toe zou hebben. Dat geldt temeer nu uit het dossier blijkt dat (het adreslabel en de daarop staande verzender en geadresseerde op) de doos die in de woning is aangetroffen nagenoeg gelijk is aan de doos die in de auto van de verdachte is aangetroffen. Deze feiten en omstandigheden, gevoegd bij het feit dat de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat de verdachte de enige gebruiker van de woning was, leidt tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze doos van de verdachte was en dat hij dus wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de doos met fenacetine.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de in de woning aangetroffen stoffen en voorwerpen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tevens diverse voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij – gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen – indien hij daarvan al geen wetenschap had, minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat die voorwerpen bestemd waren voor het bewerken van en de handel in verdovende middelen. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dergelijke voorwerpen te hebben gezien in de woning.
Bewezen verklaarde periode
Hiervoor heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat de verdachte als enige en sinds maart 2023 tot aan zijn aanhouding gebruik maakte van de woning, waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, zodat de bewezen verklaarde periode beperkt dient te worden tot de periode van 1 maart 2023 tot en met 20 mei 2023.