4.1.1.Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen wettelijke bevoegdheid is voor de registratie in het ANPR-systeem, omdat de verdachte voor het daaraan ten grondslag liggende eerdere feit is vrijgesproken. Dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting en de verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is van verlengde uitvoer, omdat de verdovende middelen niet buiten Nederland zijn gebracht. De verdachte is op de A16 nabij Rijsbergen aangehouden. De stelling van het Openbaar Ministerie dat dit de laatste afslag richting België is, is onjuist. Immers, men kan via een aldaar gelegen knooppunt ook in de richting van Tilburg gaan.
4.1.2.Beoordeling
Op 4 mei 2022 gaf een Range Rover met Italiaans kenteken [kentekennummer] een melding in het ANPR-systeem. Het voertuig is op 1 januari 2023 in het ANPR-referentiebestand geplaatst in verband met ondermijnende criminaliteit en met als doel om dit voertuig te controleren. De dienstdoende verbalisanten hebben het voertuig gevolgd en nabij de afslag Rijsbergen is aan het voertuig een volgteken gegeven, waaraan werd voldaan. Het voertuig is vervolgens naar Breda geleid. De bestuurder van het voertuig bleek de verdachte te zijn. De verbalisanten hebben het voertuig doorzocht en troffen in de auto een verborgen ruimte aan met daarin – naar later is gebleken – ruim tien kilo cocaïne. De verdachte is naar eigen zeggen in Italië benaderd door ene [naam persoon 1] , met het verzoek om in Nederland de verdovende middelen op te halen. In Nederland is hij benaderd door [naam persoon 2] , die hem een bigshopper met verdovende middelen heeft overhandigd. Deze verdovende middelen heeft de verdachte vervolgens in de verborgen ruimte in zijn auto geplaatst, om daarna zijn weg te vervolgen.
ANPR-referentiebestand
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, omdat artikel 3 Politiewet 2012 hiervoor de grondslag biedt. De rechtbank zijn ook overigens geen onregelmatigheden gebleken bij het verkrijgen en het gebruik van de ANPR-gegevens.
Verlengde uitvoer
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van verlengde uitvoer als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Naar vaste rechtspraak moet het begrip “buiten het grondgebied brengen” extensief worden geïnterpreteerd. Daarbij gaat het om de vraag of de handelingen van de verdachte waren gericht op (verdere) uitvoer van verdovende middelen. Daaronder valt ook het met bestemming naar het buitenland vervoeren en ten vervoer aannemen van verdovende middelen.
Voor een bewezenverklaring is niet vereist dat daarbij de landsgrens daadwerkelijk is gepasseerd.
De verdachte heeft direct bij de politie verklaard dat hij onderweg was, eerst naar een hotel in België en vervolgens naar huis, naar Italië. De bijrijder heeft verklaard dat de verdachte en hij onderweg waren naar een hotel in Antwerpen. Dat het slechts om vervoer binnen Nederland zou gaan, zoals de verdachte later bij de politie en ook ter zitting heeft verklaard, is derhalve strijdig met hetgeen de verdachte eerder heeft verklaard en met hetgeen de bijrijder heeft verklaard. Voorts is de rechtbank van oordeel dat dit strijdig is met de overige feiten en omstandigheden die uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijken.
Ter zitting heeft de verdachte eerst verklaard dat hij de drugs in een dorp in Nederland moest afgeven. Daarop doorgevraagd kon de verdachte niet aangeven welk dorp dit zou zijn en heeft hij verklaard dat hij “bij een afslag in de buurt van Breda” moest zijn. De rechtbank stelt echter vast dat de verdachte al bij het zuidelijker gelegen Rijsbergen was toen aan hem een volgteken is gegeven. De rechtbank constateert voorts dat Rijsbergen dicht nabij de Belgische grens is gelegen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring dat de verdachte in een dorp in de buurt van Breda moest zijn onaannemelijk. Voorts is de enkele stelling van de verdachte dat hij in Italië door een Albanees is benaderd om vanuit Italië naar Nederland te rijden, om aldaar enkele dagen later ruim tien kilo verdovende middelen op te halen en deze vervolgens weer slechts enkele tientallen kilometers verderop, binnen Nederland, af te leveren naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank kan niet anders dan concluderen dan dat de verdachte met de verdovende middelen onderweg was naar België. Daarmee is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke uitvoer van verdovende middelen, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, Opiumwet.
Medeplegen
Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte is in Italië door een Albanese vriend benaderd met het verzoek om enkele dagen later in Nederland cocaïne op te halen. De verdachte is vervolgens vanuit Italië naar Dordrecht gereden. Aldaar is hij benaderd door [naam persoon 2] en heeft [naam persoon 2] de verdovende middelen aan de verdachte overhandigd. De rechtbank constateert gelet hierop dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen enerzijds de verdachte en anderzijds zowel de opdrachtgever in Italië als [naam persoon 2] , die de drugs in Nederland aan de verdachte heeft verstrekt.