ECLI:NL:RBROT:2023:8234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
10/115142-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de verlengde invoer van ruim tien kilo cocaïne met verwerping van het verweer inzake ANPR-registratie

Op 29 augustus 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verlengde invoer van ruim tien kilo cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden en heeft de in beslag genomen auto verbeurd verklaard. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er geen wettelijke grondslag zou zijn voor de ANPR-registratie, en stelt vast dat artikel 3 van de Politiewet 2012 hiervoor een duidelijke basis biedt. De rechtbank oordeelt dat voor een bewezenverklaring van verlengde uitvoer niet vereist is dat de verdachte de landsgrens daadwerkelijk heeft gepasseerd. De verdachte werd op 4 mei 2023 aangehouden op de A16 nabij Rijsbergen, waar in zijn voertuig een verborgen ruimte met cocaïne werd aangetroffen. De verdachte had verklaard dat hij in Italië was benaderd om de verdovende middelen op te halen en dat hij onderweg was naar België. De rechtbank concludeert dat de verdachte met de verdovende middelen onderweg was naar België, wat de bewezenverklaring van het feit ondersteunt. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van medeplegen, gezien de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en komt tot de conclusie dat een gevangenisstraf passend is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/115142-23
Datum uitspraak: 29 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum] 1993,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen wettelijke bevoegdheid is voor de registratie in het ANPR-systeem, omdat de verdachte voor het daaraan ten grondslag liggende eerdere feit is vrijgesproken. Dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting en de verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is van verlengde uitvoer, omdat de verdovende middelen niet buiten Nederland zijn gebracht. De verdachte is op de A16 nabij Rijsbergen aangehouden. De stelling van het Openbaar Ministerie dat dit de laatste afslag richting België is, is onjuist. Immers, men kan via een aldaar gelegen knooppunt ook in de richting van Tilburg gaan.
4.1.2.
Beoordeling
Op 4 mei 2022 gaf een Range Rover met Italiaans kenteken [kentekennummer] een melding in het ANPR-systeem. Het voertuig is op 1 januari 2023 in het ANPR-referentiebestand geplaatst in verband met ondermijnende criminaliteit en met als doel om dit voertuig te controleren. De dienstdoende verbalisanten hebben het voertuig gevolgd en nabij de afslag Rijsbergen is aan het voertuig een volgteken gegeven, waaraan werd voldaan. Het voertuig is vervolgens naar Breda geleid. De bestuurder van het voertuig bleek de verdachte te zijn. De verbalisanten hebben het voertuig doorzocht en troffen in de auto een verborgen ruimte aan met daarin – naar later is gebleken – ruim tien kilo cocaïne. De verdachte is naar eigen zeggen in Italië benaderd door ene [naam persoon 1] , met het verzoek om in Nederland de verdovende middelen op te halen. In Nederland is hij benaderd door [naam persoon 2] , die hem een bigshopper met verdovende middelen heeft overhandigd. Deze verdovende middelen heeft de verdachte vervolgens in de verborgen ruimte in zijn auto geplaatst, om daarna zijn weg te vervolgen.
ANPR-referentiebestand
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, omdat artikel 3 Politiewet 2012 hiervoor de grondslag biedt. De rechtbank zijn ook overigens geen onregelmatigheden gebleken bij het verkrijgen en het gebruik van de ANPR-gegevens.
Verlengde uitvoer
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van verlengde uitvoer als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Naar vaste rechtspraak moet het begrip “buiten het grondgebied brengen” extensief worden geïnterpreteerd. Daarbij gaat het om de vraag of de handelingen van de verdachte waren gericht op (verdere) uitvoer van verdovende middelen. Daaronder valt ook het met bestemming naar het buitenland vervoeren en ten vervoer aannemen van verdovende middelen.
Voor een bewezenverklaring is niet vereist dat daarbij de landsgrens daadwerkelijk is gepasseerd.
De verdachte heeft direct bij de politie verklaard dat hij onderweg was, eerst naar een hotel in België en vervolgens naar huis, naar Italië. De bijrijder heeft verklaard dat de verdachte en hij onderweg waren naar een hotel in Antwerpen. Dat het slechts om vervoer binnen Nederland zou gaan, zoals de verdachte later bij de politie en ook ter zitting heeft verklaard, is derhalve strijdig met hetgeen de verdachte eerder heeft verklaard en met hetgeen de bijrijder heeft verklaard. Voorts is de rechtbank van oordeel dat dit strijdig is met de overige feiten en omstandigheden die uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijken.
Ter zitting heeft de verdachte eerst verklaard dat hij de drugs in een dorp in Nederland moest afgeven. Daarop doorgevraagd kon de verdachte niet aangeven welk dorp dit zou zijn en heeft hij verklaard dat hij “bij een afslag in de buurt van Breda” moest zijn. De rechtbank stelt echter vast dat de verdachte al bij het zuidelijker gelegen Rijsbergen was toen aan hem een volgteken is gegeven. De rechtbank constateert voorts dat Rijsbergen dicht nabij de Belgische grens is gelegen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring dat de verdachte in een dorp in de buurt van Breda moest zijn onaannemelijk. Voorts is de enkele stelling van de verdachte dat hij in Italië door een Albanees is benaderd om vanuit Italië naar Nederland te rijden, om aldaar enkele dagen later ruim tien kilo verdovende middelen op te halen en deze vervolgens weer slechts enkele tientallen kilometers verderop, binnen Nederland, af te leveren naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank kan niet anders dan concluderen dan dat de verdachte met de verdovende middelen onderweg was naar België. Daarmee is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke uitvoer van verdovende middelen, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, Opiumwet.
Medeplegen
Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte is in Italië door een Albanese vriend benaderd met het verzoek om enkele dagen later in Nederland cocaïne op te halen. De verdachte is vervolgens vanuit Italië naar Dordrecht gereden. Aldaar is hij benaderd door [naam persoon 2] en heeft [naam persoon 2] de verdovende middelen aan de verdachte overhandigd. De rechtbank constateert gelet hierop dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen enerzijds de verdachte en anderzijds zowel de opdrachtgever in Italië als [naam persoon 2] , die de drugs in Nederland aan de verdachte heeft verstrekt.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de verlengde uitvoer van ruim tien kilo cocaïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 4 mei 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
10,41kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk die cocaïne in een auto vervoerd met de bestemming België.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van verdovende middelen. Hij is aangetroffen in zijn auto, met daarin ruim tien kilo cocaïne in een verborgen ruimte.
Het behoeft geen betoog dat dit een zeer ernstig feit betreft. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien is het algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen zeer verslavend is en indirect de oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het faciliteren, het in stand houden en verder uitbreiden van de drugshandel en het drugsgebruik en de daaraan verwante sociale en maatschappelijke problemen. Door zijn handelen heeft de verdachte bovendien een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Tegen dit soort feiten dient streng en consequent te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen auto primair verbeurd te verklaren en subsidiair te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen auto zal worden verbeurd verklaard. De auto behoort aan de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van deze auto begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 46 (zesenveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: 1 STK personenauto [kentekennummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en L.R. Bhalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 mei 2023 te Dordrecht en/of Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer (bruto) 10,82 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk die cocaïne in een auto vervoerd met de bestemming België en/of Italië;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 mei 2023 te Dordrecht en/of Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer (bruto) 10,82 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )