ECLI:NL:RBROT:2023:820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
C/10/650588 / KG ZA 23-9
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing geldvordering in kort geding wegens onvoldoende spoedeisend belang en mogelijke nietigheid in bodemprocedure

In deze zaak heeft GTR Invest B.V. een geldvordering ingesteld tegen gedaagden, die aandeelhouders en/of bestuurders zijn van GSV Services B.V. GTR Invest vordert betaling van een bedrag van €139.463,05, voortvloeiend uit een leningsovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft op 7 februari 2023 in kort geding geoordeeld dat de vordering van GTR Invest moet worden afgewezen. De rechter oordeelt dat er onvoldoende spoedeisend belang is bij de vordering, omdat niet is aangetoond dat GTR Invest in ernstige financiële problemen verkeert door het uitblijven van betaling door gedaagden. Bovendien is het niet uitgesloten dat de vordering in een bodemprocedure teniet zal worden gedaan, gezien de complexiteit van de onderlinge verplichtingen en de aansprakelijkstelling van gedaagden door de curator van GSV voor onbehoorlijk bestuur. De rechter heeft ook vastgesteld dat gedaagden geen beroep kunnen doen op verrekening van hun tegenvordering, omdat dit in de geldleningsovereenkomst is uitgesloten. GTR Invest wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op €3.356,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650588 / KG ZA 23-9
Vonnis in kort geding van 7 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GTR INVEST B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. A.P. van Dijk te Den Haag,
tegen

1..[gedaagde01] ,

2.
[gedaagde02],
3.
[gedaagde03],
allen wonende te Heerlen,
gedaagden,
advocaat mr. A.L. Stegeman te Heerlen.
Partijen worden hierna afzonderlijk GTR Invest, [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 9 januari 2023;
  • de 14 producties van GTR Invest;
  • de 5 producties van gedaagden;
  • de mondelinge behandeling op 24 januari 2023;
  • de pleitnota van GTR Invest;
  • de pleitnota van gedaagden.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter bepaald dat er vonnis wordt gewezen.

2..De feiten

2.1.
GTR Interim B.V. (hierna: GTR Interim) is een dochtermaatschappij van GTR Invest.
2.2.
GSV Services B.V. (hierna: GSV) houdt zich bezig met de productie en verkoop van schakelpanelen voor grootverbruikers. Gedaagden zijn (in)direct aandeelhouders en/of bestuurders van GSV.
2.3.
Op 1 mei 2020 heeft GSV met GTR Interim een overeenkomst van opdracht gesloten, op grond waarvan GTR Interim – kort gezegd – de administratie voor GSV opzet en voert en andere financiële en juridische werkzaamheden verricht. Deze overeenkomst is opgevolgd door een nieuwe overeenkomst op 9 december 2020.
2.4.
Op 26 april 2021 heeft GTR Invest met gedaagden een intentie-overeenkomst gesloten. In die overeenkomst (waarin gedaagden worden aangeduid als ‘ [gedaagde02] ’ of ‘ondergetekenden 2 t/m 4’) is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“(…)
In aanmerking nemende dat:
a. GTR een onderneming is, die zich, direct of indirect, bezighoudt met managementconsultancy, projectmanagement en advisering op het gebied van administratie, creditmanagement, juridische kwesties, financieringen, herstructurering, zakelijke contracten en incasso;
b. [gedaagde02] direct of indirect, belanghebbende is van, aandelen houdt in of bestuurder is van GSV Services B.V. (hierna GSV) en of [bedrijf01] (hierna [bedrijf01]) en of daaraan direct of indirect gelieerde ondernemingen;
c. [gedaagde03] direct of indirect een overeenkomst heeft met ECP (e.e.a. genoegzaam tussen partijen bekend);
d. ECP heeft middels een procedure een vordering ingesteld tegen GSV op grond waarvan beslag gelegd is onder de bank van GSV, als gevolg hiervan is de onderneming thans niet meer in staat haar verplichtingen na te komen;
e. ECP heeft de Rechtbank verzocht GSV te veroordelen tot betaling van €97.127,--, te vermeerderen met de contractuele boete ter hoogte van €30.000,--, een boeterente ter hoogte van 2% per maand en de te liquideren proces en beslagkosten ter hoogte van ongeveer €7.000,--;
f. ECP spreekt Ondergetekenden 2 t/m 4 tevens hoofdelijk op de door hen afgegeven borgstelling aan;
g. GTR en [gedaagde02] een samenwerking wensen aan te gaan die moet resulteren in de oprichting van een nieuwe vennootschap (hierna deVennootschap) vanwaar uit de aandelen in GSV en [bedrijf01] worden overgenomen en die moet leiden tot het bouwen van een succesvolle onderneming waarbij de toegevoegde waarde van Partijen het beste tot zijn recht komt;
h. GTR bereid is, onder nader over een te komen voorwaarden welke vastgelegd zullen worden in een akte van Geldlening, het thans benodigde kapitaal (hiernaOverbruggingsfinanciering) te financieren, begroot op €115.000 (inclusief de juridische kosten welke zijn begroot op €7.500), om in der minnen met ECP tot een afkoop te komen tegen finale kwijting;
i. Partijen in het kader van hun samenwerking afspraken wensen te maken, waarvan het raamwerk is vastgelegd in deze intentieverklaring.
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
(…)

2..Verdeling beoogde werkzaamheden

2.1.
GTR is als beoogd (indirect) aandeelhouder (onder andere, doch niet uitsluitend) verantwoordelijk voor:
a. Opzetten en voeren van de financiële administratie en de daarbij behorende processen op een dusdanige wijze dat deze een betrouwbaar beeld biedt van de omvang en samenstelling van het vermogen en het resultaat van de onderneming ten behoeve van de Belastingdienst, zodanig dat deze daarop de belastingheffing kan baseren, alsmede ten behoeve van de kredietverschaffers van de onderneming(en), zodanig dat deze op grond daarvan de voorzetting of uitbreiding van de kredietfaciliteiten kunnen beoordelen;
b. Opstellen en beoordelen van alle benodigde juridische documentatie;
c. Opstellen financieringsdocumentatie en begeleiding financieringsaanvraag (Capital Search);
(…)”
2.5.
Ook op 26 april 2021 heeft GTR Invest met GSV en gedaagden een geldleningsovereenkomst gesloten, op grond waarvan GTR Invest een bedrag van
€ 115.000,00 leent aan GSV en gedaagden tegen een rentevergoeding van 2% per maand.
In deze overeenkomst is bepaald dat het geleende bedrag uiterlijk na 12 kalendermaanden moet zijn afgelost en dat gedaagden en GSV bij niet-tijdige aflossing een boete zijn verschuldigd van 10% over de leensom. In artikel 12 is bepaald dat aan GSV en gedaagden geen beroep op verrekening toekomt.
2.6.
GSV en gedaagden hebben, ondanks sommaties van GTR Invest, het geleende geldbedrag niet afgelost.
2.7.
Met ingang van 6 december 2022 is GSV in staat van faillissement verklaard.
2.8.
Bij brieven van 28 december 2022 heeft de curator van GSV [bedrijf02] en [gedaagde02] op de voet van artikel 2:248 BW aansprakelijk gesteld voor het volledige boedeltekort van tenminste € 1.200.000,00 vanwege onbehoorlijk bestuur.
2.9.
Op 28 december 2022 heeft GTR Invest, na daartoe verlof te hebben gekregen van de voorzieningenrechter te Rotterdam, ten laste van [gedaagde03] conservatoir beslag gelegd op een woning te Heerlen, als zekerheid voor een vordering die is begroot op € 181.173,27 (inclusief rente en kosten).
2.10.
Bij (ongedateerde) brief aan GTR Invest hebben de echtgenotes van [gedaagde03] en [gedaagde01] medegedeeld dat zij er niet eerder mee bekend waren dat hun echtgenoten zich hadden verbonden voor een schuld van GSV en dat zij op grond van artikel 1:88 jo. 1:89 BW de vernietiging van die rechtshandeling inroepen.

3..Het geschil

3.1.
GTR Invest vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan GTR Invest van een bedrag van € 139.463,05, althans een in goede justitie door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de contractuele rente over de openstaande hoofdsom met ingang van januari 2023 tot en met de maand, een gedeelte van een maand voor een hele genomen, der algehele voldoening, een en ander met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.2.
Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van GTR Invest in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
4.2.
Gedaagden hebben de vordering van GTR Invest uit hoofde van geldlening op zichzelf niet betwist, maar doen een beroep op verrekening met de (hogere) tegenvordering die zij op GTR Invest menen te hebben. GTR Invest heeft zich jegens gedaagden door middel van de intentieovereenkomst en de leningsovereenkomst verplicht tot een constructieve samenwerking bij het herstructureren en exploiteren van GSV. Ook heeft GTR Invest jegens gedaagden de verantwoordelijkheid op zich genomen voor het opzetten en voeren van de administratie van GSV. GTR Invest is tekortgeschoten in die verplichting, met name op het punt van het voeren van de administratie en in dat kader het opmaken, bijhouden en publiceren van de jaarrekeningen. Als gevolg van die tekortkoming heeft de curator de directie van de failliete GSV aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort van € 1.200.000,00 vanwege onbehoorlijk bestuur. De financiële gevolgen van die claim behoren voor rekening van GTR Invest te komen, aldus gedaagden.
4.3.
GTR Invest voert daartegen aan dat gedaagden geen beroep toekomt op verrekening. GSV heeft met GTR Interim (en dus niet met GTR Invest) een overeenkomst van opdracht gesloten voor werkzaamheden op het gebied van administratie, organisatie en boekhouding. Gedaagden kunnen hun vermeende vordering op GTR Interim niet verrekenen met de vordering van GTR Invest op gedaagden. Niet alleen gaat het om verschillende partijen, de vordering van gedaagden op GTR Interim dan wel GTR Invest is ook niet onderbouwd. Daarbij is van belang dat GTR Interim haar werkzaamheden voor GSV heeft opgeschort omdat haar facturen niet werden betaald en omdat het voeren van de administratie werd bemoeilijkt doordat GSV het naliet om de daarvoor benodigde stukken aan te leveren. Verder is een beroep door gedaagden op verrekening, blijkens artikel 12 van de geldleningsovereenkomst uitgesloten, aldus GTR Invest.
4.4.
Vaststaat dat partijen een bepaalde langdurige samenwerking voor ogen hadden en dat er in dat kader diverse overeenkomsten zijn gesloten tussen verschillende (rechts)personen. GTR Invest stelt in beginsel terecht dat de in die overeenkomsten omschreven verplichtingen van verschillende partijen van elkaar moeten worden onderscheiden. Dat sluit echter niet uit dat de verplichtingen waaraan partijen zich verbinden, elkaar kunnen overlappen, zodanig dat dit van betekenis is voor het antwoord op de vraag of de vordering van GTR Invest op grond van de geldleningsovereenkomst in een bodemprocedure onverkort zal worden toegewezen. GSV heeft eerst, in 2020, aan GTR Interim de opdracht gegeven om de financiële administratie te voeren. Later, in april 2021, heeft GTR Invest met gedaagden een intentie-overeenkomst gesloten, waarin in artikel 2.1 is bepaald dat GTR Invest jegens gedaagden de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor onder meer het opzetten en voeren van de financiële administratie binnen het kader van de samenwerking (zie 2.3. en 2.4.). Dat GTR Invest daarvoor gebruik maakt van de diensten van GTR Interim, doet niet af aan de (zelfstandige) verantwoordelijkheid die zij jegens gedaagden op zich heeft genomen. De omstandigheid dat GTR Interim de werkzaamheden ten behoeve van de administratie heeft opgeschort omdat GSV de facturen van GTR Interim niet betaalde, geldt in de rechtsverhouding tussen GTR Interim en GSV. Als die opschorting al terecht is, hetgeen niet in dit kort geding kan worden beoordeeld, betekent dat nog niet dat GTR Invest jegens gedaagden haar verantwoordelijkheid voor een deugdelijke administratie mocht opschorten. Gedaagden hadden immers tegenover GTR Invest geen betalingsplicht in deze.
4.5.
Het kan zijn dat GSV, zoals GTR Invest stelt, regelmatig in gebreke was met het aanleveren van de benodigde stukken voor het deugdelijk voeren van de administratie, maar onvoldoende gebleken is dat dit de oorzaak is geweest van het niet opstellen en aanleveren van de jaarrekeningen. Verwezen wordt naar de e-mail van 30 april 2022 (productie 3 van gedaagden), waarin GTR Invest dan wel GTR Interim aan [gedaagde01] bevestigt dat alle boekstukken zijn verwerkt en de jaarrekeningen van GSV in concept kunnen worden aangeleverd. Dat is kennelijk niet gebeurd. Overigens betogen gedaagden juist, met verwijzing naar mailcorrespondentie, dat zij regelmatig bij GTR Invest dan wel GTR Interim hebben aangedrongen op het opleveren van financiële stukken. Wie van partijen in dit verband als eerste in gebreke was en in hoeverre die tekortkoming opschorting door één van de betrokkenen rechtvaardigde, laat zich in dit kort geding niet vaststellen.
4.6.
Gedaagden stellen, onweersproken gelaten, dat zij als directie van GSV door de curator aansprakelijk zijn gesteld voor het boedeltekort vanwege het tekortschieten in de administratieplicht, waaronder het niet tijdig publiceren van jaarstukken. De vraag of uit de aansprakelijkstelling door de curator schade zal voortvloeien voor gedaagden, kan niet in dit kort geding worden beantwoord, dat zal in de bodemprocedure moeten plaatsvinden. Indien in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat gedaagden, als bestuurders van GSV, niet hebben voldaan aan hun administratieplicht en daarom aansprakelijk zijn voor het boedeltekort, valt niet uit te sluiten dat de bodemrechter tot de conclusie komt dat GTR Invest (mede) aansprakelijk is voor de schade die gedaagden lijden als gevolg van de claim van de curator, nu GTR Invest jegens gedaagden de verantwoordelijkheid voor het voeren van de administratie van GSV op zich heeft genomen.
4.7.
Het in artikel 12 van de geldleningsovereenkomst vermelde verbod op verrekening door gedaagden, staat niet in de weg aan een vordering in reconventie die gedaagden kunnen instellen in de bodemzaak van GTR Invest tot terugbetaling van de lening. Gesteld dat de tegenvordering van gedaagden slaagt, wat zoals gezegd niet valt uit te sluiten, zou dat in de bodemzaak ertoe leiden dat de vordering van GTR Invest tot terugbetaling van de lening feitelijk teniet wordt gedaan.
4.8.
Voor wat betreft het spoedeisend belang heeft GTR Invest gesteld dat zij de financiering van de lening aan gedaagden (en GSV) op haar beurt van een derde heeft verkregen. Die overeenkomst kent dezelfde looptijd en verplichtingen, waardoor GTR Invest door het uitblijven van de betaling door gedaagden thans in gebreke is jegens haar eigen financier.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sprake is van een situatie dat GTR Invest in zware financiële moeilijkheden is komen te verkeren. Dat GTR Invest door de niet-betaling van gedaagden wordt beperkt in haar bedrijfsvoering, is in dit geval onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. GTR Invest heeft toegelicht dat zij haar financieringsconstructie zuiver wenst te houden door haar betreffende financier van dit project af te lossen met de aflossing door gedaagden. Dat levert echter geen spoedeisend belang op in de zin dat van GTR Invest niet zou kunnen worden gevergd haar vordering in een bodemprocedure aan de rechter voor te leggen, te minder nu niet gebleken is dat de financier jegens GTR Invest heeft gedreigd met incassomaatregelen of boetes.
4.9.
Dat alles leidt tot het voorlopig oordeel dat GTR Invest een onvoldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering en dat niet valt uit te sluiten dat haar vordering op gedaagden in een bodemprocedure teniet wordt gedaan. Bij die stand van zaken wordt de vordering afgewezen.
4.10.
Het beroep van gedaagden op artikel 1:88 BW zou mogelijk kunnen slagen, maar dit verweer behoeft geen bespreking, omdat het niet bepalend is voor de beslissing.
4.11.
GTR Invest wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 2.277,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 3.356,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt GTR Invest in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 3.356,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.
2091 / 1980