ECLI:NL:RBROT:2023:8134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
FT EA 23/29
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling wegens onvoldoende onderbouwing en vermogenspositie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het afwijzen van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die achttien schuldeisers heeft, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 16 februari 2023 was de schuldeiser Sore Group niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden, maar Sore Group weigerde hiermee in te stemmen, wat leidde tot het verzoek om hen te bevelen in te stemmen.

De rechtbank heeft beoordeeld of Sore Group in redelijkheid kon weigeren om in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de vordering van Sore Group een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van verzoekster, waardoor het niet snel kan worden geoordeeld dat Sore Group onredelijk handelde. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoekster niet alle relevante informatie over haar vermogenspositie, zoals het bezit van een auto, heeft gedeeld met haar schuldeisers. Dit gebrek aan transparantie en de onvoldoende onderbouwing van haar werkcapaciteit hebben bijgedragen aan de beslissing van de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat de belangen van Sore Group zwaarder wegen dan die van verzoekster en wijst het verzoek om hen te bevelen in te stemmen met de schuldregeling af. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 maart 2023
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 13 januari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Sore Group/ZVO C.V., in behandeling bij Rijnland Gerechtsdeurwaarders en Incasso (hierna te noemen: Sore Group);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 16 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening).
De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift achttien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en zeventien concurrente schuldeisers met vierentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 24.207,14 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 26 oktober 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 14,33% aan de preferente schuldeisers en 7,17% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt 24 uur per week en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Zeventien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Sore Group stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 7.710,78 op verzoekster, welke 31,85% van de totale schuldenlast bedraagt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Sore Group te kennen gegeven niet akkoord te willen gaan met de aangeboden regeling. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting dan wel schriftelijk toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Sore Group bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Sore Group in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van Sore Group een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 31,85% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat Sore Group in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster een auto in haar bezit heeft en dat dit niet aan de schuldeisers is gemeld. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij hier niet van op de hoogte was. Uitgangspunt binnen een schuldsaneringstraject is dat vermogensbestanddelen zoveel als mogelijk te gelde moeten worden gemaakt. Alleen als de noodzaak voor behoud van de auto voldoende aannemelijk is gemaakt zou daarvan kunnen worden afgezien. Het ligt op de weg van schuldhulpverlening om de vermogenspositie van verzoekster in zijn geheel voor de schuldeisers in kaart te brengen en indien noodzaak aanwezig is voor behoud van de auto, om dit voldoende te onderbouwen. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Verzoekster heeft slechts verklaard dat zij haar zoon met de auto naar school moet brengen. Bovendien heeft verzoekster recentelijk, in 2020 en 2021, nog boetes ontvangen met betrekking tot de auto.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er binnen het thans voorliggende prognosevoorstel onvoldoende waarborgen beschikbaar zijn om te garanderen dat verzoekster aan alle verplichtingen die op haar rusten binnen de gedwongen schuldenregeling zal voldoen. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoekster niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij niet meer dan 24 uur per week kan werken omdat zij de zorg draagt voor haar kinderen. Verzoekster heeft daarom ook niet aanvullend gesolliciteerd en is blijkbaar niet op deze verplichting gewezen door schuldhulpverlening. De rechtbank kan er derhalve niet van uitgaan dat bij de uitvoering van het voorliggende prognosevoorstel de controle op het nakomen van in ieder geval de inspanningsverplichting, plaatsvindt op een wijze die overeenkomt met de controle tijdens de uitvoering van een wettelijke schuldsaneringsregeling, hetgeen de schuldeisers wel mogen verwachten.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande bovendien van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat verzoekster het maximaal haalbare heeft aangeboden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van Sore Group als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om Sore Group te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.