In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, had een verzoek ingediend op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet, met als doel Wooncompas, een van zijn schuldeisers, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Verzoeker had twaalf schuldeisers met een totale vordering van € 20.213,16 en bood een regeling aan waarbij hij 7,95% van de vorderingen zou betalen. Wooncompas weigerde echter in te stemmen met deze regeling, omdat zij een aanzienlijk financieel belang had bij volledige nakoming van haar vordering van € 5.157,23, wat 25,51% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 18 januari en 8 februari 2023. Tijdens deze zittingen is gebleken dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn arbeidsongeschiktheid en dat de documentatie van zijn afloscapaciteit niet voldoende was. De rechtbank oordeelde dat het aanbod van verzoeker niet goed en controleerbaar was gedocumenteerd en dat er geen recente berekening van het vrij te laten bedrag (VTLB) was overgelegd. Bovendien was het voorstel ongeveer anderhalf jaar oud en ontbrak het aan duidelijkheid over de huidige situatie van verzoeker.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van Wooncompas zwaarder wegen dan die van verzoeker en dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat het voorstel het uiterste was waartoe verzoeker in staat moest worden geacht. Daarom werd het verzoek om Wooncompas te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.