ECLI:NL:RBROT:2023:8130

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1033 en FT EA 22/1034
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder Centrum voor Prothese en Implantologie Rozenburg (Centrum Rozenburg). Verzoeker heeft vijftien schuldeisers, waarvan veertien instemden met de aangeboden regeling, die voorziet in een betaling van 35,3% aan de preferente schuldeisers en 17,65% aan de concurrente schuldeisers. Centrum Rozenburg, met een vordering van € 685,12, weigerde echter in te stemmen met de regeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van Centrum Rozenburg slechts 1,4% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat het voorstel goed gedocumenteerd is en dat verzoeker momenteel geen nieuwe schulden heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van Centrum Rozenburg, die niet is verschenen ter zitting om haar standpunt toe te lichten.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek om Centrum Rozenburg te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure aan Centrum Rozenburg opgelegd. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke regeling. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 14 februari 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 22 november 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Centrum voor Prothese en Implantologie Rozenburg (hierna: Centrum Rozenburg);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De mondelinge behandeling van dit verzoek stond gepland op 4 januari 2023. Ter zitting is niemand verschenen. De behandeling is daarom verzet naar 14 februari 2023.
De beschermingsbewindvoerder heeft op 20 januari 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Ter zitting van 14 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw E. Demirturk, werkzaam bij Budget- en beschermingsbewind Zuid-Hollandse Eilanden B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijftien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en veertien concurrente schuldeisers met negentien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 47.588,91 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 16 augustus 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 35,3% aan de preferente schuldeisers en 17,65% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Ziektewet-uitkering. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij nog in de Ziektewet zit, maar dat hij uitbehandeld is. Hij heeft verklaard dat hij in staat is om aan het werk te gaan en is ook aan het solliciteren. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Centrum Rozenburg stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 685,12 op verzoeker, welke 1,4% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Centrum Rozenburg heeft in haar contacten met schuldhulpverlening niet laten weten of zij akkoord gaat met het aangeboden voorstel of niet en kan dus niet geacht worden daarmee in te stemmen. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Centrum Rozenburg ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Centrum Rozenburg bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Centrum Rozenburg in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Centrum Rozenburg een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 1,4%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk veertien van de vijftien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker momenteel niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt nog een Ziektewet-uitkering, maar zijn behandeling is zeer recentelijk afgerond. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij weer klaar is voor de arbeidsmarkt en is ook aan het solliciteren. Er is een prognose akkoord aangeboden, indien het inkomen van verzoeker wijzigt, zal het aflospercentage mee wijzigen.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Centrum Rozenburg, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Centrum Rozenburg te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Centrum Rozenburg zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Centrum Rozenburg om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Centrum Rozenburg in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.