ECLI:NL:RBROT:2023:7999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
10527138 / CV EXPL 23-15070
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake tussentijds hoger beroep in deelgeschilprocedure over aansprakelijkheid na arbeidsongeval

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2023 een tussenvonnis gewezen in een deelgeschilprocedure tussen [eiser] en de gedaagden Cloetta Holland B.V. en Chubb European Group SE. De procedure betreft een verzoek van [eiser] om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen een eerdere beschikking van 13 maart 2023, waarin zijn verzoek om aansprakelijkheid van Cloetta en Chubb voor schade als gevolg van een arbeidsongeval op 1 december 2019 werd afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beslissing in de deelgeschilprocedure een cruciale kwestie betreft die bepalend is voor de afloop van de zaak, en dat het doelmatig is om deze kwestie in hoger beroep te laten beoordelen. Cloetta c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [eiser]. De kantonrechter heeft het verzoek om tussentijds hoger beroep toegewezen en de procedure in de hoofdzaak aangehouden tot de rolzitting op 29 februari 2024, waar partijen zich moeten uitlaten over de stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10527138 / CV EXPL 23-15070
datum uitspraak: 25 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E.W. Bosch te Maasdijk,
tegen

1.Cloetta Holland B.V.,

statutair gevestigd in Amsterdam,
2. Chubb European Group SE,
statutair gevestigd in Courbevoie (Frankrijk),
gedaagden,
gemachtigde: mr. L.K. de Haan te Rotterdam.
De partijen worden hierna afzonderlijk ‘ [eiser] ’, ‘Cloetta’ en ‘Chubb’ genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud ‘Cloetta c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 mei 2023, ook inhoudende een verzoek tot het mogen instellen van tussentijds hoger beroep na een deelgeschil, met bijlagen;
  • het antwoord op het verzoek tot het mogen instellen van tussentijds hoger beroep na een deelgeschil.

2.De beoordeling

2.1.
Op 8 december 2022 heeft [eiser] bij de kantonrechter van deze rechtbank een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w e.v. Rv aanhangig gemaakt (zaaknummer 10235352 VZ VERZ 22-14644). In die procedure heeft [eiser] verzocht voor recht te verklaren dat Cloetta als werkgever en Chubb als verzekeraar van Cloetta aansprakelijk zijn voor schade die [eiser] ten gevolge van een arbeidsongeval op 1 december 2019 heeft geleden en nog zal lijden, met begroting van de kosten van het deelgeschil op € 6.862,00.
2.2.
Bij beschikking van 13 maart 2023 heeft de kantonrechter het verzoek van [eiser] afgewezen.
2.3.
In deze zaak eist [eiser] - in de hoofdzaak - dat voor recht wordt verklaard dat Cloetta als werkgever en Chubb als verzekeraar van Cloetta aansprakelijk zijn voor schade die [eiser] ten gevolge van een arbeidsongeval op 1 december 2019 heeft geleden en nog zal lijden. [eiser] eist verder dat de kosten van het deelgeschil alsnog worden begroot en dat Cloetta c.s. wordt veroordeeld tot betaling van dat bedrag. Tot slot eist [eiser] dat Cloetta c.s. in de proceskosten van deze zaak wordt veroordeeld.
2.4.
[eiser] verzoekt in deze zaak ook dat aan hem toestemming wordt verleend om tussentijds hoger beroep te kunnen instellen tegen de hiervoor genoemde beschikking van 13 maart 2023. [eiser] heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de deelgeschilrechter dat Cloetta c.s. niet aansprakelijk is voor de schade die [eiser] ten gevolge van een arbeidsongeval op 1 december 2019 heeft geleden en nog zal lijden en dat de deelgeschilbeschikking vatbaar is voor (tussentijds) hoger beroep. Cloetta c.s. voert geen verweer tegen het verzoek van [eiser] , omdat zij het daarmee eens is.
2.5.
In artikel 1019cc lid 1 Rv staat dat voor zover in de deelgeschilbeschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op één of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure. Daarmee is aangeknoopt bij de leer van de bindende eindbeslissing: de rechter in eerste aanleg kan daarvan in beginsel niet terugkomen, tenzij er inmiddels nadere gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat de beslissing niet juist is geweest.
2.6.
In dit geval is in de beschikking in de deelgeschilprocedure geoordeeld dat Cloetta c.s. niet aansprakelijk is voor de schade die [eiser] ten gevolge van een arbeidsongeval op 1 december 2019 heeft geleden en nog zal lijden. Dit betekent dat op een geschilpunt tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding is beslist, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv.
2.7.
In artikel 1019cc lid 3 sub a Rv is bepaald dat voor zover de beschikking een dergelijke beslissing bevat, daarvan in de procedure ten principale hoger beroep kan worden ingesteld als van een tussenvonnis. Daarvoor geldt een termijn van ofwel drie maanden te rekenen vanaf de eerste roldatum, ofwel - indien de uitspraak om tussentijds appel open te stellen nadien is gedaan - binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Daarbij is van belang dat de appellant - binnen de grenzen van artikel 332 Rv - in het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn, indien de rechter in eerste aanleg deze mogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door één van partijen gedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord.
2.8.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] het verzoek om hoger beroep in te mogen stellen tijdig in voormelde zin heeft gedaan en dat Cloetta c.s. over het verzoek is gehoord als bedoeld in artikel 1019cc lid 3 Rv, in die zin dat zij zich over het verzoek heeft kunnen uitlaten.
2.9.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet Deelgeschilprocedure (31518, nr. 3, p. 22) is vermeld dat aan de mogelijkheid van hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking, voordat eindvonnis in de bodemprocedure is gewezen, behoefte kan bestaan als de beschikking een cruciale kwestie betreft die in feite bepalend is voor de afloop van de zaak. Net als wanneer een dergelijke kwestie in de bodemprocedure in een tussenvonnis zou zijn behandeld, kan het doelmatig zijn wanneer partijen deze kwestie bij het gerechtshof (en eventueel bij de Hoge Raad) kunnen uitprocederen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden (met alle kosten en vertraging door bijvoorbeeld nadere bewijslevering door getuigenverhoren of deskundigenberichten).
2.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze situatie aan het hiervoor in overweging 2.9. weergegeven criterium voldaan. Immers, de vraag of Cloetta c.s. aansprakelijk is voor de schade die [eiser] ten gevolge van een arbeidsongeval op 1 december 2019 heeft geleden en nog zal lijden, is mede bepalend voor de afloop van de zaak. Omdat de kantonrechter in de bodemprocedure in beginsel gebonden is aan de in het deelgeschil gegeven beslissing (zoals blijkt uit wat hiervoor in overwegingen 2.5. en 2.6. is overwogen), moet het doelmatig worden geacht dat over die beslissing - waarmee [eiser] zich niet kan verenigen - eerst in hoger beroep een oordeel wordt gegeven, waartegen Cloetta c.s. zich overigens ook niet heeft verzet.
2.11.
De conclusie is dat het verzoek van [eiser] wordt toegewezen.
2.12.
De procedure in de hoofdzaak wordt in afwachting van het hoger beroep (pro forma) aangehouden tot de hierna vermelde rolzitting. Partijen moeten zich (uiterlijk) dan uitlaten over de stand van zaken.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
staat tussentijds hoger beroep toe van de op 13 maart 2023 onder zaaknummer 10235352 VZ VERZ 22-14644 gegeven beschikking in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure;
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 29 februari 2024 om 13:30 uur, op welke rolzitting partijen zich moeten uitlaten over de stand van zaken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
38671