Uitspraak
,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan over de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die sinds 20 februari 2012 onder toezicht staat na een veroordeling voor opzettelijk brandstichten. De rechtbank heeft eerder, op 3 februari 2022, de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd. Op 12 januari 2023 ontving de rechtbank een vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de terbeschikkingstelling, die op 24 februari 2023 werd behandeld. De reclassering adviseerde destijds om de terbeschikkingstelling te verlengen, maar er waren ook signalen van positieve ontwikkelingen die een voorwaardelijke beëindiging mogelijk maakten. De rechtbank besloot de zaak aan te houden in afwachting van een maatregelenrapport van de reclassering.
Op de zitting van 23 mei 2023 werd het maatregelenrapport besproken, waarin de reclassering adviseerde om de terbeschikkingstelling niet voorwaardelijk te beëindigen. De terbeschikkinggestelde vertoonde wisselend gedrag en had problemen met medicatie-inname en middelengebruik. Deskundigen gaven aan dat er een groot recidiverisico was en dat het te vroeg was voor een voorwaardelijke beëindiging. Zowel de officier van justitie als de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw waren het eens met het advies om de terbeschikkingstelling voort te zetten.
De rechtbank oordeelde dat de terbeschikkingstelling moest worden voortgezet, gezien de gebrekkige ontwikkeling van de terbeschikkinggestelde en de veiligheid van anderen. De beslissing van 24 februari 2023, waarbij de terbeschikkingstelling met een jaar was verlengd, blijft onverkort gelden. De rechtbank benadrukte dat de totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging door deze verlenging meer dan vier jaar bedraagt, maar dat verlenging mogelijk is vanwege de aard van het misdrijf.