5.3.In de brief van 21 februari 2023 heeft verweerder toegelicht dat bij de beoordeling van de subsidieaanvraag voor het jaar 2021 de overige installaties (behalve de verwarmingsinstallatie) over het hoofd zijn gezien. Ook bij de subsidieaanvraag voor het jaar 2019 zijn de installaties niet opgemerkt. Als dit wel was opgemerkt zou subsidie voor deze kosten zijn geweigerd. Volgens verweerder kunnen hier geen rechten aan worden ontleend voor subsidieaanvragen in de toekomst. Verweerder heeft bij zijn brief van 21 februari 2023 ook het verslag van de adviseur architectuurhistorie en bouwkunde van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, die de woonflat op 12 oktober 2022 heeft bezocht, (hierna: het verslag van de adviseur) in het geding gebracht.
Beoordeling van het geschil
6. In de Leidraad is onder ‘behoud van monumentale waarden’ opgenomen dat het onderhoud van niet-monumentale verwarmingsinstallaties, elektrotechnische en andere installaties niet subsidiabel is. Uit het verslag van de adviseur volgt dat de installaties en buizen nieuw zijn, zodat deze niet van monumentale waarde zijn. Eisers erkennen bijvoorbeeld ook dat de oorspronkelijk aangebrachte kolengestookte ketels zijn vervangen door een installatie die is aangesloten op het stadsverwarmingsnet. De omstandigheid dat de installaties en buizen onderdeel zijn van een onroerende zaak die als beschermd monument is aangewezen, maakt nog niet dat deze ook monumentale waarde hebben. Verweerder heeft dan ook op goede gronden besloten geen subsidie voor de voor de installaties en binnenriolering gemaakte kosten toe te kennen. Dat in de Leidraad wel een STABU-code voor deze kosten is opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, als de installaties en buizen wel van monumentale waarde zouden zijn, waren de gemaakte kosten wellicht wel subsidiabel geweest.
7. De stelling van eisers dat de installaties nodig zijn om de woonflat als monument te laten blijven functioneren, gaat eraan voorbij dat de Woonhuisregeling tot doel heeft een bijdrage te leveren aan de hogere kosten die monumenteigenaren moeten maken voor concrete onderhouds- en restauratiewerkzaamheden aan monumentale waarden. Het onderhoud aan niet-monumentale installaties en binnenriolering onderscheidt zich niet van gebruikskosten die iedere eigenaar van een woonhuis, met of zonder monumentale status, moet maken.
8. Verweerder is niet altijd consequent geweest in zijn beoordeling, door in andere jaren subsidie voor kosten te verlenen die in het jaar 2020 niet subsidiabel zijn geacht. Hieraan konden eisers echter niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder hierin zou volharden door deze fout voor het jaar 2020 te herhalen.
9. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de beslissing op het bezwaar van 12 december 2022, die ziet op de subsidie over het jaar 2021, in het kader waarvan ook het verslag van de adviseur is opgesteld, als een nadere motivering van het bestreden besluit moet worden gezien. Dit betekent dat het bestreden besluit nog niet deugdelijk gemotiveerd was en dus gebrekkig was. De rechtbank vindt het aannemelijk dat eisers daardoor niet zijn benadeeld, nu zij ruim voor de zitting al de beslissing op bezwaar van 12 december 2022 hadden ontvangen. Dit betekent dat de rechtbank dit gebrek passeert.
Conclusie en gevolgen
10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers niet in het gelijk gesteld worden en dat zij over het jaar 2020 dus niet meer subsidie toegekend krijgen. Omdat het besluit echter niet deugdelijk gemotiveerd was, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door [eiser 1] betaalde griffierecht vergoedt. De overige eisers hebben geen griffierecht betaald. Van overige proceskosten is de rechtbank niet gebleken.