In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een huurgeschil tussen Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder heeft sinds 2020 regelmatig de huur niet op tijd betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 1.624,00 in september 2022. De huurder heeft de huurbetaling opgeschort vanwege aanhoudende problemen met de woning, waaronder een kapotte rioolleiding en stank. Woonbron heeft in november 2022 werkzaamheden uitgevoerd om de problemen op te lossen, maar de huurder meldde dat er nog steeds stank en andere problemen waren, zoals de aanwezigheid van rioolvliegjes.
Woonbron heeft de eis tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning ingediend, omdat de huurachterstand was opgelopen tot € 4.468,16. De huurder heeft echter in januari 2023 de achterstand volledig ingelopen en sindsdien de huur op tijd betaald. De kantonrechter heeft de eis van Woonbron grotendeels afgewezen, met uitzondering van de toewijzing van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat de huurder niet in betalingsonwil verkeerde en dat de ontbinding van de huurovereenkomst een te ingrijpende maatregel zou zijn, gezien de omstandigheden van de zaak.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst niet ontbonden wordt en dat de huurder in de woning mag blijven. De geëiste ontruiming is afgewezen, en de huurder hoeft geen huur te betalen voor de periode na januari 2023, omdat de huurovereenkomst intact blijft. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.