ECLI:NL:RBROT:2023:7762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
10-265371-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne met coördinerende rol

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne. De verdachte heeft een coördinerende en leidinggevende rol gespeeld in de invoer van ongeveer 85 kilogram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding en uitvoering van de invoer, waarbij hij twee filmpjes heeft gemaakt waarin hij de werkwijze voor de invoer besprak. De verdachte heeft op 1 oktober 2021 handelingen verricht op het terrein waar de cocaïne werd gelost, en zijn betrokkenheid werd bevestigd door getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de container en dat zijn rol in de invoer voldoende gewicht had om als medeplegen te worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte opnieuw geschorst, onder voorwaarden, tot het onherroepelijk worden van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-265371-21
Datum uitspraak: 22 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] ,
Volgens opgave ter terechtzitting feitelijk verblijvende op het adres:
[verblijfadres01] ,
raadsman mr. R. van 't Land, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 en 4 juli 2023.
Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 22 augustus 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd wordt de verdachte primair verweten dat hij samen met anderen ongeveer 85 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd, subsidiair dat hij daartoe samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. H.A. van Wijk en mr. N.G.H. Verschaeren (hierna gezamenlijk aangeduid met: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Het dossier is op een groot aantal punten onvolledig en/of tegenstrijdig en voor de verdachte belastende getuigenverklaringen zijn onbetrouwbaar. De feitelijke betrokkenheid van de verdachte heeft zich beperkt tot het maken en sturen van een tweetal filmpjes aan een kennis van hem op 23 september 2021 en de aanwezigheid in de omgeving van het terrein van het hoveniersbedrijf van medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: het terrein) met diezelfde kennis op 1 oktober 2021. Er kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich in de berichten-app Signal bediende van de naam ‘ [naam01] ’ en dat hij diverse berichten heeft gestuurd in het groepsgesprek ‘ [naam02] ’. Gelet hierop komt de verdachte in de voorfase in het geheel niet voor. Hij had geen wetenschap, noch voorwaardelijk opzet op de verlengde invoer van de verdovende middelen. Hij kan ook niet als medepleger worden beschouwd. Op het moment dat hij feitelijk betrokken raakte, waren de drugs al uit de container verwijderd. Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit ontbreekt de wetenschap en het voorwaardelijk opzet. Hierdoor kan de verdachte niet als medepleger worden beschouwd. Daarbij kan zijn bijdrage niet als van voldoende gewicht worden beschouwd.
4.1.2.
Beoordeling
Aanleiding
Op 15 september 2021 zijn twee containers met hierin bananen de Rotterdamse haven binnengekomen. Het betroffen de containers met de nummers [containernummer01] (hierna: TEMU-container) en [containernummer02] (hierna: CGMU-container). Beide containers waren afkomstig uit de Dominicaanse Republiek. De verzender van de containers was [bedrijf01] en de ontvanger [bedrijf02] . Op 15 september 2021 is het schip in Rotterdam gelost. Tijdens een scan zijn bij de TEMU-container pakketvormige afwijkingen in het dak geconstateerd. Na onderzoek trof de politie in het dak van de container 85 gelijkvormige pakketten aan, met een nettogewicht van 85,51 kilogram. Er zijn tien willekeurige pakketten geselecteerd, waarvan er acht nader zijn onderzocht. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat alle acht onderzochte monsters cocaïne bevatten. Een monster van tien gram (uit een pakket dat positief testte op de aanwezigheid van cocaïne) is in een dummypakket teruggeplaatst in de TEMU-container, samen met andere dummypakketten. Het dak is daarna weer afgesloten. De container is vervolgens vrijgegeven om zijn weg te vervolgen.
De containers zijn vervolgens ruim twee weken in de haven van Rotterdam blijven staan. Uiteindelijk zijn de containers in opdracht van [bedrijf02] op 1 oktober 2021 in de haven van Rotterdam opgehaald en naar [bedrijf03] te [plaatsnaam01] gebracht.
De containers zijn vervolgens door twee chauffeurs ieder afzonderlijk naar de hun bekende eindbestemming gebracht, te weten [bedrijf04] , gevestigd aan de [adres02] . Aangekomen te Warder is de chauffeur van de TEMU-container opgevangen door een jongen in een witte auto (naar later blijkt medeverdachte [medeverdachte02] ). Hij heeft de chauffeur, [naam03] , de opdracht gegeven hem te volgen tot de plaats waar de container gelost moest worden, te weten het terrein van het hoveniersbedrijf van medeverdachte [medeverdachte01] (verder: [medeverdachte01] ) aan de [adres03] . Op het terrein waar de container moest worden gelost, was ook een oudere man aanwezig. Hij heeft tegen de chauffeur gezegd dat hij de container de dag erna om 12:00 uur op kon komen halen. De CGMU-container is kort daarna in Warder gearriveerd. De chauffeur van deze container, [naam04] , is eveneens vlak voor de bestemming te Warder opgewacht, ditmaal door een zwarte BMW. Aan deze chauffeur is door een lange man aanwijzingen gegeven. Een oudere kale man heeft vervolgens geholpen met het inparkeren van de vrachtwagencombinatie. Ook deze chauffeur heeft de opdracht gekregen om de container één dag later op te komen halen.
Op het terrein zijn vervolgens diverse pallets met bananen uit de TEMU-container gehaald. Op dat moment heeft het onderzoeksteam ingegrepen en zijn rondom het bedrijfsterrein onder andere de verdachte, [medeverdachte01] en medeverdachte [medeverdachte03] (verder: [medeverdachte03] ) aangehouden. Na te zijn gevlucht, is enkele weken later ook medeverdachte [medeverdachte02] aangehouden.
Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank leidt ten aanzien van de rol van de verdachte uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
In een auto die geparkeerd stond nabij het terrein op het moment van arriveren van de TEMU-container en waarin (onder meer) [medeverdachte03] zich bevond, is de telefoon ‘ [telefoon01] ’ aangetroffen. In deze telefoon zijn twee filmpjes aangetroffen, die zijn gemaakt bij het terrein. Filmpje één, dat op 23 september 2021 is verzonden in het groepsgesprek ‘ [naam02] ’, is gemaakt vanuit een auto. Daarop wordt gezegd:
“Kijk hier is die loods, dat is hier. Even kijken heb je één twee en dan hier is nummer acht. Dus hier moeten wij die transporteur opvangen, want hij komt via die kant. Dus wij moeten er even iets op verzinnen maar we zorgen dat we aanwezig zijn”.In filmpje twee wordt gezegd:
“Kijk hier Bro. Je komt hier zeg maar aanrijden. Hij rijdt daar, hij steekt hem hier achteruit. En dan kan hij in principe daar neerzetten. Daar kan je rustig uit het zicht werken Bro. Dus dat is gewoon goed. Koppelen we hem hier af en kunnen we gewoon aan het werk. Eén twee. Dus dat is gewoon geregeld”.
De verdachte heeft verklaard dat hij deze filmpjes heeft opgenomen en ingesproken. De verdachte heeft verder verklaard dat hij door een kennis is gevraagd om de route en het terrein te gaan bekijken, omdat de verdachte ervaring zou hebben als vrachtwagenchauffeur. De filmpjes heeft hij doorgestuurd naar die kennis. Vervolgens is hij op 1 oktober 2021 door diezelfde kennis benaderd met de vraag of de verdachte hem kon afzetten bij een hotel in Warder. Net voordat zij daar aankwamen, reed er een vrachtwagen voor hen, waarvan de kennis zei dat de vrachtwagen verkeerd reed. Ze hebben de chauffeur een signaal gegeven en ze hebben hem vervolgens aanwijzingen gegeven, aldus de verdachte. Desgevraagd heeft de verdachte niet willen zeggen wie deze kennis zou zijn of enige andere informatie hieromtrent gegeven, waardoor er geen enkele indicatie bestaat dat het klopt wat de verdachte te dien aanzien heeft verklaard.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet zonder meer blijkt dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gebruikersnaam ‘ [naam01] ’. Vast staat wel dat de verdachte de twee genoemde filmpjes heeft gemaakt. Voorts staat vast dat deze filmpjes (indirect) op de telefoon [telefoon01] terecht zijn gekomen. De rechtbank constateert dat de verdachte in de filmpjes in ‘wij-vorm’ spreekt. Hoewel de verdachte ter zitting heeft verklaard dat dit slechts een zegswijze is, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de filmpjes aankondigt wat hij samen met anderen zal gaan doen en waarvan later gebleken is dat dit inderdaad precies zo is uitgevoerd op 1 oktober 2021. Dit handelen van de verdachte draagt daarmee het karakter van een voorverkenning. De verdachte heeft verklaard dat hij alleen een vriend is gaan afzetten, maar hij heeft exact gedaan wat hij eerder in het filmpje heeft gezegd dat er zou moeten gebeuren, te weten het opwachten van de chauffeur en deze naar de locatie te Warder loodsen. De chauffeur van de CGMU-container verklaart hierover dat hij circa twee kilometer voor Warder door een zwarte BMW is gestopt, dat de bestuurder van de BMW hem aansprak en zei ‘Je brengt mijn container’. De verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder is geweest. De chauffeur is vervolgens achter hem aan gaan rijden. Door het observatieteam is gezien dat om 17:01 uur NN6, de bijrijder, uit de BMW stapt, naar de vrachtwagencombinatie loopt en gebaren maakt naar de chauffeur. Om 17:02 uur parkeert de chauffeur de vrachtwagencombinatie op het terrein. De rechtbank stelt, gelet hierop, vast dat er sprake is geweest van twee contactmomenten met de chauffeur: het eerste circa twee kilometer
vóórhet terrein, waar de chauffeur over heeft verklaard en het tweede
bijhet terrein, waarbij aanwijzingen worden gegeven aan de chauffeur om in te parkeren, hetgeen door het observatieteam is waargenomen. Om 17:04 uur is te zien dat de BMW weer vertrekt. Om 18:37 uur is door het observatieteam wederom waargenomen dat de BMW wegrijdt uit de richting van het terrein. Vastgesteld kan worden dat de verdachte op enig moment terug is gereden naar het terrein. Ook de verdachte zelf heeft immers verklaard dat hij is teruggekomen en dat hij aldaar handelingen heeft verricht bij de container en de dozen met bananen. Dat niet exact kan worden vastgesteld wanneer dit is geweest en hoe lang de verdachte op het terrein is geweest, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan zijn betrokkenheid op 1 oktober 2021. Ook [medeverdachte01] plaatst de verdachte in een actieve rol op het terrein. Hij heeft hierover verklaard dat op de betreffende dag een licht getinte man met een tatoeage op zijn hand op het terrein aanwezig was en dat hij - [medeverdachte01] - bang was. De man, die hij later heeft aangewezen als zijnde de verdachte, zei dat hij zijn mond moest houden en dat hij moest doen wat ze wilden. Ook heeft hij gezegd dat deze man de container heeft geopend. De rechtbank acht (dit deel van) de verklaring van [medeverdachte01] betrouwbaar, nu het ondersteund wordt door andere onderdelen in het dossier. Ook de wijze waarop [medeverdachte01] in eerste instantie bij de politie melding maakte van de licht getinte man draagt bij aan de betrouwbaarheid; [medeverdachte01] schreef tijdens zijn verhoor op een briefje dat er een tatoeage op de linkerhand aanwezig was en maakte daarbij met zijn hand gebaren die erop wezen dat hij dit verborgen wilde houden voor zijn – telefonisch aanwezige – advocaat.
De rechtbank concludeert dat de verdachte met de voorverkenning, waarbij hij twee filmpjes heeft opgenomen, deze naar iemand heeft verstuurd en waarin een werkwijze wordt afgesproken voor de komst en uithaal van een container op het terrein, in combinatie met zijn handelingen ter plaatse op 1 oktober 2021, een belangrijke rol heeft vervuld ten behoeve van de invoer van de verdovende middelen. Hoewel in de tweede (CGMU)container geen verdovende middelen zijn aangetroffen, is de stalling van deze container tegelijk met de TEMU-container op het terrein van [medeverdachte01] onlosmakelijk verbonden met de strafbare inhoud van de TEMU-container. De kennelijke bedoeling was immers om twee containers met bananen te stallen, waarvan bij één vaststaat dat daarin 85 kilo cocaïne was verstopt. Het feit dat de verdachte tegen de chauffeur heeft gezegd ‘Je brengt mijn container’ geeft aan dat hij zeggenschap over de (CGMU)container had.
Opzet (verlengde) invoer
Voor strafbare betrokkenheid bij de (verlengde) invoer van cocaïne is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om de cocaïne in Nederland in te voeren. De verdachte heeft verklaard dat hij voor een kennis twee filmpjes heeft opgenomen, omdat de verdachte ervaring heeft als vrachtwagenchauffeur en dat hij niet heeft geweten dat er cocaïne in de betreffende container zou zitten. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Daarbij is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs in zeecontainers via de Rotterdamse haven worden ingevoerd en dat dit voorts vaak gebeurt door drugs als nevenlading te plaatsen in containers met voor het overige reguliere goederen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat het om twee containers met bananen ging. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij vroeger werkzaam is geweest als vrachtwagenchauffeur en dat hij om die reden wist dat de bananen niet naar het hoveniersterrein, waar geen koelingsmogelijkheden zijn, gebracht mochten worden. Dat gegeven staat haaks op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de voorverkenning van de verdachte, de door hem gemaakte filmpjes, waarin hij bovendien onder meer zegt dat er goed uit het zicht gewerkt kan worden en zijn overige betrokkenheid. Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de verdovende middelen in de container. Daarmee is ook het opzet op de invoer van de verdovende middelen gegeven.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd indien vast is komen te staan dat bij het plegen van dat strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat de verdachte een voorverkenning bij het terrein heeft gedaan. Dit heeft hij gefilmd en op deze filmpjes wordt eveneens door de verdachte gezegd dat de chauffeur moet worden opgewacht en dat er op het terrein uit het zicht kan worden gewerkt. De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier niet vaststellen naar wie de verdachte deze filmpjes heeft doorgestuurd. Wel kan de rechtbank vaststellen dat een – niet nader geïdentificeerd – persoon met de gebruikersnaam [naam01] deze filmpjes vervolgens heeft verzonden via Signal. Daarmee komt naar het oordeel van de rechtbank vast te staan dat de verdachte contact heeft met overige betrokkenen uit de organisatie. Medeverdachte [medeverdachte02] heeft ten aanzien van de TEMU-container uitgevoerd wat de verdachte in de filmpjes heeft aangekondigd. Voorts was de verdachte op het moment dat de tweede container arriveerde aanwezig en zorgde hij ervoor dat deze container naar het terrein werd gereden, zoals dit door hem in één van de filmpjes wordt gezegd. Ook was hij op het terrein aanwezig, had hij contact met [medeverdachte01] en heeft hij – naar eigen zeggen – dozen bananen onder een afdak geplaatst. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten is komen vast te staan, waarbij ook de bijdrage van de verdachte van een zodanig gewicht is, dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De verdachte heeft immers een essentiële en coördinerende rol vervuld in de keten die heeft geleid tot de verlengde invoer van de cocaïne.
Hoeveelheid cocaïne
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaring beperkt dient te worden tot
een hoeveelheidcocaïne. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de vraag welke hoeveelheid cocaïne de verdachten met hun handelen hebben ingevoerd, dienen twee invoermomenten te worden onderscheiden:
Invoer 1: het moment waarop het schip met daarin onder meer 85 kilogram cocaïne uit de Dominicaanse Republiek het Nederlandse grondgebied is opgevaren.
Invoer 2: de verlengde invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, namelijk het verdere vervoer vanaf de Rotterdamse haven naar het terrein in Warder.
Naar vaste rechtspraak (vgl. ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) heeft te gelden dat van (verlengde) invoer in beginsel slechts sprake kan zijn, indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Op 15 september 2021 is de cocaïne in de Rotterdamse haven binnengekomen. Ten aanzien van dit eerste invoermoment is in het dossier geen directe verbinding met de verdachten in deze zaak aanwezig. Vervolgens is op diezelfde datum de cocaïne uit de container in beslag genomen en is van de in beslag genomen cocaïne een terugplaatsmonster in de container geplaatst. De door de verdachten verrichte handelingen ten aanzien van de verdere invoer hebben daarmee enkel betrekking op de teruggeplaatste hoeveelheid cocaïne en niet op de totale hoeveelheid van 85 kilogram, zoals ten laste is gelegd. Dat de verdachte de cocaïne samen met anderen heeft ingevoerd leidt, anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt immers dat zowel de handelingen van de verdachte als die van zijn mededaders zijn verricht na de inbeslagname van de oorspronkelijke hoeveelheid cocaïne. Van betrokkenheid tijdens het voortraject is niet gebleken.
4.1.3.
Conclusie
Het opzettelijk samen met anderen (verlengd) invoeren van een hoeveelheid cocaïne in Nederland, zoals primair ten laste gelegd, is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 15 september 2021 tot en met 1 oktober 2021 te Rotterdam enWarder, gemeente
Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne. De verdachte heeft hierbij een coördinerende rol gehad. Hij heeft een voorverkenning gedaan, waarbij twee filmpjes door de verdachte zijn opgenomen. In deze filmpjes wordt door de verdachte in ‘wij-vorm’ gesproken en wordt een bepaalde werkwijze besproken. Medeverdachte [medeverdachte02] heeft ten aanzien van de TEMU-container uitgevoerd wat de verdachte in de filmpjes heeft aangekondigd. De verdachte is dus indirect betrokken geweest bij het regelen van de locatie en communiceert dit, gelet op hetgeen uit groepsgesprek ‘ [naam02] ’ blijkt, ook met degenen die nader bij de invoer betrokken zijn geweest. Vervolgens is de verdachte op 1 oktober 2021 conform hetgeen op de filmpjes te horen is, aanwezig geweest in de omgeving van het terrein om de chauffeur van de CGMU-container op te wachten en hij is op het terrein aanwezig geweest tijdens het uithalen van de TEMU-container. Hij heeft zich met een dusdanig overwicht opgesteld richting [medeverdachte01] , dat hieruit een actieve, coördinerende en een (ter plaatse) leidinggevende rol kan worden opgemaakt.
Dat door ingrijpen van de autoriteiten enkel 10 gram cocaïne is vervoerd en afgeleverd in Warder, doet niet af aan de ernst en de strafwaardigheid van het handelen van de verdachte. De door de verdachte en zijn medeverdachten verrichte handelingen zijn namelijk gericht geweest op de invoer en verdere verspreiding van de hele partij cocaïne. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat daarom meewegen dat de intentie gericht was op de verlengde invoer van een veel grotere hoeveelheid cocaïne.
Door de invoer van cocaïne heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Harddrugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, slechts uit op eigen financieel gewin. De rechtbank acht voor de invoer van grote hoeveelheden cocaïne in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Rolverdeling en strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat er een zekere rolverdeling is geweest tussen de verschillende verdachten in deze zaak. Op grond van die rolverdeling zal de rechtbank een differentiatie aanbrengen in de aan de verdachten op te leggen straffen. Gelet op de hiervoor beschreven rol van de verdachte, acht de rechtbank een hogere gevangenisstraf passend dan voor de medeverdachten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de verdachte een
first offenderis.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van de schorsing van de voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
De rechtbank merkt op dat dit niet aan de orde is. De verdachte is immers op 11 april 2022 geschorst, tot aan de einduitspraak in eerste aanleg. Daaruit volgt dat de schorsing van rechtswege eindigt op het moment dat dit vonnis wordt uitgesproken.
De raadsman heeft ter zitting verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen, dan wel de schorsing te laten voortduren. De recidivegrond is niet langer aanwezig, althans onvoldoende zwaarwegend. Door zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de hieraan verbonden schorsingsvoorwaarden te houden, is het recidiverisico teruggebracht tot een verantwoord niveau, aldus de raadsman.
Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf volgt dat de rechtbank de ernstige bezwaren aanwezig acht voor het in het vonnis van heden bewezen verklaarde feit. Gelet op de documentatie van de verdachte en het gegeven dat de verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit in een proeftijd liep, is de rechtbank van oordeel dat thans de herhalingsgrond onverminderd van toepassing is. De rechtbank ziet derhalve op dit moment geen aanleiding om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, zodat deze in stand zal worden gelaten.
Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte leidde er bij de beoordeling van het schorsingsverzoek tijdens de laatste pro forma behandeling toe dat dit verzoek werd toegewezen. Nu de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden, dient de rechtbank opnieuw een afweging te maken van de belangen van de maatschappij en de belangen van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de voorheen gestelde schorsingsvoorwaarden het gevaar voor recidive tot een voor de maatschappij aanvaardbaar risico hebben teruggebracht.
Derhalve zal de rechtbank opnieuw de schorsing van de voorlopige hechtenis bevelen, tot aan het onherroepelijk worden van de straf.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopig hechtenis;
beveelt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden (opnieuw) wordt geschorst tot aan het onherroepelijk worden van de straf, onder de voorwaarden zoals genoemd in het eerdere schorsingsbevel van 11 april 2022, met uitzondering van voorwaarde 2.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 15 september 2021 tot en met 1 oktober 2021 te Rotterdam en/of Warder, gemeente Volendam/Edam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 85 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en met 1 oktober 2021 te Rotterdam en/of Warder, gemeente Volendam/Edam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 85 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op lijst I, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te (doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- met één of meer mededader(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne, en/of
- een loods en/of een terrein aan de [adres03] geregeld, waar container [containernummer01] (waarin in het dak die cocaïne was verstopt) met een lading bananen kon worden gelost en/of de cocaïne kon worden uitgehaald, en/of
- een mededader geld in het vooruitzicht gesteld, en/of
- met een vrachtwagen container [containernummer01] uit de haven van Rotterdam laten ophalen, en/of
- die container naar de/het loods/terrein aan de [adres03] laten brengen, en/of
- op dat terrein het zegel van die container af gehaald en/of de deuren van die container geopend, en/of
- een deel van de lading bananen (met een vorkheftruck) gelost, en/of
- getracht het dak van die container open te breken, en/of
- handschoenen, een breekijzer en/of een zaklamp voorhanden gehad;