4.1.2.Beoordeling
Aanleiding
Op 15 september 2021 zijn twee containers met hierin bananen de Rotterdamse haven binnengekomen. Het betroffen de containers met de nummers [containernummer01] (hierna: TEMU-container) en [containernummer02] (hierna: CGMU-container). Beide containers waren afkomstig uit de Dominicaanse Republiek. De verzender van de containers was [bedrijf01] en de ontvanger [bedrijf02] . Op 15 september 2021 is het schip in Rotterdam gelost. Tijdens een scan zijn bij de TEMU-container pakketvormige afwijkingen in het dak geconstateerd. Na onderzoek trof de politie in het dak van de container 85 gelijkvormige pakketten aan, met een nettogewicht van 85,51 kilogram. Er zijn tien willekeurige pakketten geselecteerd, waarvan er acht nader zijn onderzocht. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat alle acht onderzochte monsters cocaïne bevatten. Een monster van tien gram (uit een pakket dat positief testte op de aanwezigheid van cocaïne) is in een dummypakket teruggeplaatst in de TEMU-container, samen met andere dummypakketten. Het dak is daarna weer afgesloten. De container is vervolgens vrijgegeven om zijn weg te vervolgen.
De containers zijn vervolgens ruim twee weken in de haven van Rotterdam blijven staan. Uiteindelijk zijn de containers in opdracht van [bedrijf02] op 1 oktober 2021 in de haven van Rotterdam opgehaald en naar [bedrijf03] te [plaatsnaam01] gebracht.
De containers zijn vervolgens door twee chauffeurs ieder afzonderlijk naar de hun bekende eindbestemming gebracht, te weten [bedrijf04] , gevestigd aan de [adres02] . Aangekomen te Warder is de chauffeur van de TEMU-container opgevangen door een jongen in een witte auto (naar later blijkt medeverdachte [medeverdachte02] ). Hij heeft de chauffeur, [naam03] , de opdracht gegeven hem te volgen tot de plaats waar de container gelost moest worden, te weten het terrein van het hoveniersbedrijf van medeverdachte [medeverdachte01] (verder: [medeverdachte01] ) aan de [adres03] . Op het terrein waar de container moest worden gelost, was ook een oudere man aanwezig. Hij heeft tegen de chauffeur gezegd dat hij de container de dag erna om 12:00 uur op kon komen halen. De CGMU-container is kort daarna in Warder gearriveerd. De chauffeur van deze container, [naam04] , is eveneens vlak voor de bestemming te Warder opgewacht, ditmaal door een zwarte BMW. Aan deze chauffeur is door een lange man aanwijzingen gegeven. Een oudere kale man heeft vervolgens geholpen met het inparkeren van de vrachtwagencombinatie. Ook deze chauffeur heeft de opdracht gekregen om de container één dag later op te komen halen.
Op het terrein zijn vervolgens diverse pallets met bananen uit de TEMU-container gehaald. Op dat moment heeft het onderzoeksteam ingegrepen en zijn rondom het bedrijfsterrein onder andere de verdachte, [medeverdachte01] en medeverdachte [medeverdachte03] (verder: [medeverdachte03] ) aangehouden. Na te zijn gevlucht, is enkele weken later ook medeverdachte [medeverdachte02] aangehouden.
Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank leidt ten aanzien van de rol van de verdachte uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
In een auto die geparkeerd stond nabij het terrein op het moment van arriveren van de TEMU-container en waarin (onder meer) [medeverdachte03] zich bevond, is de telefoon ‘ [telefoon01] ’ aangetroffen. In deze telefoon zijn twee filmpjes aangetroffen, die zijn gemaakt bij het terrein. Filmpje één, dat op 23 september 2021 is verzonden in het groepsgesprek ‘ [naam02] ’, is gemaakt vanuit een auto. Daarop wordt gezegd:
“Kijk hier is die loods, dat is hier. Even kijken heb je één twee en dan hier is nummer acht. Dus hier moeten wij die transporteur opvangen, want hij komt via die kant. Dus wij moeten er even iets op verzinnen maar we zorgen dat we aanwezig zijn”.In filmpje twee wordt gezegd:
“Kijk hier Bro. Je komt hier zeg maar aanrijden. Hij rijdt daar, hij steekt hem hier achteruit. En dan kan hij in principe daar neerzetten. Daar kan je rustig uit het zicht werken Bro. Dus dat is gewoon goed. Koppelen we hem hier af en kunnen we gewoon aan het werk. Eén twee. Dus dat is gewoon geregeld”.
De verdachte heeft verklaard dat hij deze filmpjes heeft opgenomen en ingesproken. De verdachte heeft verder verklaard dat hij door een kennis is gevraagd om de route en het terrein te gaan bekijken, omdat de verdachte ervaring zou hebben als vrachtwagenchauffeur. De filmpjes heeft hij doorgestuurd naar die kennis. Vervolgens is hij op 1 oktober 2021 door diezelfde kennis benaderd met de vraag of de verdachte hem kon afzetten bij een hotel in Warder. Net voordat zij daar aankwamen, reed er een vrachtwagen voor hen, waarvan de kennis zei dat de vrachtwagen verkeerd reed. Ze hebben de chauffeur een signaal gegeven en ze hebben hem vervolgens aanwijzingen gegeven, aldus de verdachte. Desgevraagd heeft de verdachte niet willen zeggen wie deze kennis zou zijn of enige andere informatie hieromtrent gegeven, waardoor er geen enkele indicatie bestaat dat het klopt wat de verdachte te dien aanzien heeft verklaard.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet zonder meer blijkt dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gebruikersnaam ‘ [naam01] ’. Vast staat wel dat de verdachte de twee genoemde filmpjes heeft gemaakt. Voorts staat vast dat deze filmpjes (indirect) op de telefoon [telefoon01] terecht zijn gekomen. De rechtbank constateert dat de verdachte in de filmpjes in ‘wij-vorm’ spreekt. Hoewel de verdachte ter zitting heeft verklaard dat dit slechts een zegswijze is, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de filmpjes aankondigt wat hij samen met anderen zal gaan doen en waarvan later gebleken is dat dit inderdaad precies zo is uitgevoerd op 1 oktober 2021. Dit handelen van de verdachte draagt daarmee het karakter van een voorverkenning. De verdachte heeft verklaard dat hij alleen een vriend is gaan afzetten, maar hij heeft exact gedaan wat hij eerder in het filmpje heeft gezegd dat er zou moeten gebeuren, te weten het opwachten van de chauffeur en deze naar de locatie te Warder loodsen. De chauffeur van de CGMU-container verklaart hierover dat hij circa twee kilometer voor Warder door een zwarte BMW is gestopt, dat de bestuurder van de BMW hem aansprak en zei ‘Je brengt mijn container’. De verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder is geweest. De chauffeur is vervolgens achter hem aan gaan rijden. Door het observatieteam is gezien dat om 17:01 uur NN6, de bijrijder, uit de BMW stapt, naar de vrachtwagencombinatie loopt en gebaren maakt naar de chauffeur. Om 17:02 uur parkeert de chauffeur de vrachtwagencombinatie op het terrein. De rechtbank stelt, gelet hierop, vast dat er sprake is geweest van twee contactmomenten met de chauffeur: het eerste circa twee kilometer
vóórhet terrein, waar de chauffeur over heeft verklaard en het tweede
bijhet terrein, waarbij aanwijzingen worden gegeven aan de chauffeur om in te parkeren, hetgeen door het observatieteam is waargenomen. Om 17:04 uur is te zien dat de BMW weer vertrekt. Om 18:37 uur is door het observatieteam wederom waargenomen dat de BMW wegrijdt uit de richting van het terrein. Vastgesteld kan worden dat de verdachte op enig moment terug is gereden naar het terrein. Ook de verdachte zelf heeft immers verklaard dat hij is teruggekomen en dat hij aldaar handelingen heeft verricht bij de container en de dozen met bananen. Dat niet exact kan worden vastgesteld wanneer dit is geweest en hoe lang de verdachte op het terrein is geweest, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan zijn betrokkenheid op 1 oktober 2021. Ook [medeverdachte01] plaatst de verdachte in een actieve rol op het terrein. Hij heeft hierover verklaard dat op de betreffende dag een licht getinte man met een tatoeage op zijn hand op het terrein aanwezig was en dat hij - [medeverdachte01] - bang was. De man, die hij later heeft aangewezen als zijnde de verdachte, zei dat hij zijn mond moest houden en dat hij moest doen wat ze wilden. Ook heeft hij gezegd dat deze man de container heeft geopend. De rechtbank acht (dit deel van) de verklaring van [medeverdachte01] betrouwbaar, nu het ondersteund wordt door andere onderdelen in het dossier. Ook de wijze waarop [medeverdachte01] in eerste instantie bij de politie melding maakte van de licht getinte man draagt bij aan de betrouwbaarheid; [medeverdachte01] schreef tijdens zijn verhoor op een briefje dat er een tatoeage op de linkerhand aanwezig was en maakte daarbij met zijn hand gebaren die erop wezen dat hij dit verborgen wilde houden voor zijn – telefonisch aanwezige – advocaat.
De rechtbank concludeert dat de verdachte met de voorverkenning, waarbij hij twee filmpjes heeft opgenomen, deze naar iemand heeft verstuurd en waarin een werkwijze wordt afgesproken voor de komst en uithaal van een container op het terrein, in combinatie met zijn handelingen ter plaatse op 1 oktober 2021, een belangrijke rol heeft vervuld ten behoeve van de invoer van de verdovende middelen. Hoewel in de tweede (CGMU)container geen verdovende middelen zijn aangetroffen, is de stalling van deze container tegelijk met de TEMU-container op het terrein van [medeverdachte01] onlosmakelijk verbonden met de strafbare inhoud van de TEMU-container. De kennelijke bedoeling was immers om twee containers met bananen te stallen, waarvan bij één vaststaat dat daarin 85 kilo cocaïne was verstopt. Het feit dat de verdachte tegen de chauffeur heeft gezegd ‘Je brengt mijn container’ geeft aan dat hij zeggenschap over de (CGMU)container had.
Opzet (verlengde) invoer
Voor strafbare betrokkenheid bij de (verlengde) invoer van cocaïne is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om de cocaïne in Nederland in te voeren. De verdachte heeft verklaard dat hij voor een kennis twee filmpjes heeft opgenomen, omdat de verdachte ervaring heeft als vrachtwagenchauffeur en dat hij niet heeft geweten dat er cocaïne in de betreffende container zou zitten. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Daarbij is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs in zeecontainers via de Rotterdamse haven worden ingevoerd en dat dit voorts vaak gebeurt door drugs als nevenlading te plaatsen in containers met voor het overige reguliere goederen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat het om twee containers met bananen ging. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij vroeger werkzaam is geweest als vrachtwagenchauffeur en dat hij om die reden wist dat de bananen niet naar het hoveniersterrein, waar geen koelingsmogelijkheden zijn, gebracht mochten worden. Dat gegeven staat haaks op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de voorverkenning van de verdachte, de door hem gemaakte filmpjes, waarin hij bovendien onder meer zegt dat er goed uit het zicht gewerkt kan worden en zijn overige betrokkenheid. Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de verdovende middelen in de container. Daarmee is ook het opzet op de invoer van de verdovende middelen gegeven.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd indien vast is komen te staan dat bij het plegen van dat strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat de verdachte een voorverkenning bij het terrein heeft gedaan. Dit heeft hij gefilmd en op deze filmpjes wordt eveneens door de verdachte gezegd dat de chauffeur moet worden opgewacht en dat er op het terrein uit het zicht kan worden gewerkt. De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier niet vaststellen naar wie de verdachte deze filmpjes heeft doorgestuurd. Wel kan de rechtbank vaststellen dat een – niet nader geïdentificeerd – persoon met de gebruikersnaam [naam01] deze filmpjes vervolgens heeft verzonden via Signal. Daarmee komt naar het oordeel van de rechtbank vast te staan dat de verdachte contact heeft met overige betrokkenen uit de organisatie. Medeverdachte [medeverdachte02] heeft ten aanzien van de TEMU-container uitgevoerd wat de verdachte in de filmpjes heeft aangekondigd. Voorts was de verdachte op het moment dat de tweede container arriveerde aanwezig en zorgde hij ervoor dat deze container naar het terrein werd gereden, zoals dit door hem in één van de filmpjes wordt gezegd. Ook was hij op het terrein aanwezig, had hij contact met [medeverdachte01] en heeft hij – naar eigen zeggen – dozen bananen onder een afdak geplaatst. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten is komen vast te staan, waarbij ook de bijdrage van de verdachte van een zodanig gewicht is, dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De verdachte heeft immers een essentiële en coördinerende rol vervuld in de keten die heeft geleid tot de verlengde invoer van de cocaïne.
Hoeveelheid cocaïne
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaring beperkt dient te worden tot
een hoeveelheidcocaïne. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de vraag welke hoeveelheid cocaïne de verdachten met hun handelen hebben ingevoerd, dienen twee invoermomenten te worden onderscheiden:
Invoer 1: het moment waarop het schip met daarin onder meer 85 kilogram cocaïne uit de Dominicaanse Republiek het Nederlandse grondgebied is opgevaren.
Invoer 2: de verlengde invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, namelijk het verdere vervoer vanaf de Rotterdamse haven naar het terrein in Warder.
Naar vaste rechtspraak (vgl. ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) heeft te gelden dat van (verlengde) invoer in beginsel slechts sprake kan zijn, indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Op 15 september 2021 is de cocaïne in de Rotterdamse haven binnengekomen. Ten aanzien van dit eerste invoermoment is in het dossier geen directe verbinding met de verdachten in deze zaak aanwezig. Vervolgens is op diezelfde datum de cocaïne uit de container in beslag genomen en is van de in beslag genomen cocaïne een terugplaatsmonster in de container geplaatst. De door de verdachten verrichte handelingen ten aanzien van de verdere invoer hebben daarmee enkel betrekking op de teruggeplaatste hoeveelheid cocaïne en niet op de totale hoeveelheid van 85 kilogram, zoals ten laste is gelegd. Dat de verdachte de cocaïne samen met anderen heeft ingevoerd leidt, anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt immers dat zowel de handelingen van de verdachte als die van zijn mededaders zijn verricht na de inbeslagname van de oorspronkelijke hoeveelheid cocaïne. Van betrokkenheid tijdens het voortraject is niet gebleken.