4.1.1.Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het feit dat de verdachte contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte01 ] (hierna: [medeverdachte01 ]) en dat zijn auto op het filmpje staat dat is gemaakt naast de woning van zijn oom en tante, maakt niet dat de verdachte [medeverdachte01 ] heeft benaderd om een container te stallen of dat hij tezamen met medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02]) daar is geweest. De verdachte ontkent voorts contact te hebben gehad met [naam01]. [naam02] heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2021 rond 20:00 uur door de verdachte is gebeld. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat er tussen het telefoontje en het moment dat hij in de media heeft gelezen dat er een container was gevonden, ongeveer één a twee weken heeft gezeten en niet dat er tussen het telefoontje en het aantreffen van de container één a twee weken heeft gezeten. Voor de waardering van de getuigenverklaringen van [naam01] is voorts van belang dat zij zijn gehoord na de aanhouding, de inbeslagname en de mediaberichten.
De verdachte heeft op 1 oktober 2021 geholpen bij het inparkeren van de vrachtwagen, maar heeft geen wetenschap gehad van de inhoud van de container. De verklaring van de verdachte over zijn contacten met [medeverdachte01 ] of zijn aanwezigheid op het terrein alwaar het hoveniersbedrijf van [medeverdachte01 ] is gevestigd, is niet zodanig onaannemelijk of ongeloofwaardig dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de mogelijke aanwezigheid van cocaïne in de container. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte had moeten weten dat de container mogelijk cocaïne zou bevatten. Zijn enkele aanwezigheid en de door hem uitgevoerde handelingen op 1 oktober 2021, zijn daartoe onvoldoende.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat uit de gedragingen van de verdachte, zijnde het behulpzaam zijn bij de locatie waar de cocaïne uit de container zou worden gehaald, niet kan worden opgemaakt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De bijdrage die de verdachte wordt verweten is van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. De handelingen kwalificeren zich eerder als medeplichtigheidshandelingen.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat handelingen die zijn verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, per definitie niet meer kunnen strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland binnengebrachte cocaïne. Op 15 september 2021 is de cocaïne in de Rotterdamse haven in beslag genomen en is een monster van circa 10 gram teruggeplaatst. Gelet hierop kan enkel de (verlengde) invoer van 10 gram cocaïne bewezen worden verklaard.
4.1.2.Beoordeling
Aanleiding
Op 15 september 2021 zijn twee containers met hierin bananen de Rotterdamse haven binnen gekomen. Het betroffen de containers met de nummers [containernummer01] (hierna: TEMU-container) en [containernummer02] (hierna: CGMU-container). Beide containers waren afkomstig uit de Dominicaanse Republiek. De verzender van de containers was [bedrijf01] en de ontvanger [bedrijf02]. Op 15 september 2021 is het schip in Rotterdam gelost. Tijdens een scan zijn bij de TEMU-container pakketvormige afwijkingen in het dak geconstateerd. Na onderzoek trof de politie in het dak van de container 85 gelijkvormige pakketten aan met een nettogewicht van 85,51 kilogram. Er zijn tien willekeurige pakketten geselecteerd, waarvan er acht nader zijn onderzocht. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat alle acht onderzochte monsters cocaïne bevatten. Een monster van tien gram (uit een pakket dat positief testte op de aanwezigheid van cocaïne) is in een dummypakket teruggeplaatst in de TEMU-container, samen met andere dummypakketten. Het dak is daarna weer afgesloten. De container is vervolgens vrijgegeven om zijn weg te vervolgen.
De containers zijn vervolgens ruim twee weken in de haven van Rotterdam blijven staan. Uiteindelijk zijn de containers in opdracht van [bedrijf02] op 1 oktober 2021 in de haven van Rotterdam opgehaald en naar [bedrijf03] te [plaatsnaam01] gebracht.
De containers zijn vervolgens door twee chauffeurs ieder afzonderlijk naar de hun bekende eindbestemming gebracht, te weten [bedrijf04] gevestigd aan de [adres02]. Aangekomen te Warder is de chauffeur van de TEMU-container opgevangen door een jongen in een witte auto (naar later blijkt de verdachte). Hij heeft de chauffeur, [naam03], de opdracht gegeven om hem te volgen tot de plaats waar de container gelost moest worden, te weten het terrein van het hoveniersbedrijf van [medeverdachte01 ] aan [adres03] (hierna: het terrein). Op het terrein waar de container moest worden gelost, was ook een oudere man aanwezig. Hij heeft tegen de chauffeur gezegd dat hij de container de dag erna om 12:00 uur op kon komen halen. De CGMU-container is kort daarna in Warder gearriveerd. De chauffeur van deze container, [naam04], is eveneens vlak voor de bestemming te Warder opgewacht, ditmaal door een zwarte BMW. Aan deze chauffeur is door een lange man aanwijzingen gegeven. Een oudere kale man heeft vervolgens geholpen met het inparkeren van de vrachtwagencombinatie. Ook deze chauffeur heeft de opdracht gekregen om de container één dag later op te komen halen.
Op het terrein zijn vervolgens diverse pallets met bananen uit de TEMU-container gehaald. Op dat moment heeft het onderzoeksteam ingegrepen en zijn rondom het bedrijfsterrein onder andere [medeverdachte02] en medeverdachte [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03]) aangehouden en kort daarna [medeverdachte01 ]. Nadat de verdachte op de vlucht was geslagen voor de politie, is hij enkele weken later ook aangehouden.
Betrokkenheid van de verdachte
Voorverkenning
Op 23 september 2021 is op het terrein een voorverkenning gedaan, waar in ieder geval [medeverdachte02] bij betrokken is geweest. Er zijn door hem op die dag twee filmpjes gemaakt, die zijn aangetroffen in de telefoon ‘[telefoon01]’. Deze telefoon is aangetroffen in een auto die geparkeerd stond nabij het terrein op het moment van arriveren van de TEMU-container en waarin (onder meer) [medeverdachte03] zich bevond. Op één van deze filmpjes is de auto van de verdachte te zien. Hiermee is echter niet zonder meer vast te stellen dat de verdachte dus bij de voorverkenning betrokken is geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij op bezoek is geweest bij zijn oom en tante en dat hij zijn auto altijd op de dijk parkeert. Op basis van de inhoud van het dossier is niet gebleken dat deze verklaring van de verdachte als onaannemelijk terzijde zou moeten worden geschoven.
Aanwijzingen chauffeur
In één van de filmpjes die zijn aangetroffen in de telefoon [telefoon01] wordt door [medeverdachte02] besproken hoe te werk gegaan moet worden:
“Kijk hier is die loods. Dat is hier. Even kijken dan heb je één twee en dan is hier nummer acht. Dus hier moeten wij die transporteur opvangen, want hij komt via die kant. Dus wij moeten er even iets op verzinnen maar we zorgen dat we aanwezig zijn”.De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 1 oktober 2021 op het terrein te Warder aanwezig is geweest. Hij heeft verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte01 ] de chauffeur van de TEMU-container heeft opgewacht en naar het terrein heeft begeleid. Aldaar heeft hij vervolgens aanwijzingen gegeven bij het inparkeren van de vrachtwagencombinatie en heeft hij de vrachtbrief ondertekend. De verdachte heeft hiermee een belangrijke rol vervuld, die bovendien overeenkomt met hetgeen door [medeverdachte02] in de filmpjes is gezegd.
Contact Van Wees transport
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de tijdlijn die naar voren komt uit de getuigenverhoren van [naam01] niet zou kloppen en dat het (betwiste) contact tussen hen en de verdachte derhalve geen betrekking zou hebben op de TEMU-container. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In het in de telefoon [telefoon01] aangetroffen groepsgesprek ‘[naam07]’ heeft de persoon die gebruikt maakt van de naam ‘[naam05]’ op 24 september 2021 geschreven dat hij een transportbedrijf had gevonden. Vervolgens heeft deze persoon de naam en een screenshot doorgestuurd van [bedrijf05]. Uit het dossier volgt dat de verdachte contact heeft gehad met [naam01] en de rechtbank gaat er van uit dat dit omstreeks 24 september 2021 moet zijn geweest. Op basis van de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaring van [naam01] wordt vastgesteld dat de verdachte naar het transportbedrijf is gegaan en met [naam06] heeft gesproken. Laatstgenoemde heeft verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd of zij een trailer vanuit de Rotterdamse haven binnen konden zetten en hoeveel ruimte dit in beslag zou nemen. Tijdens dit gesprek heeft de verdachte een foto van een pand via Google Maps laten zien, waar de betreffende container naar binnen zou moeten. [naam06] heeft toen gezegd dat dit krap zou worden en dat de verdachte één en ander op de mail zou moeten zetten. [naam06] heeft de loods die door de verdachte aan hem is getoond opgezocht, nadat hij in de media had gelezen dat er in Warder een container met verdovende middelen was aangetroffen. Hij herkende deze loods ‘100% zeker’ als de loods die de verdachte hem eerder op Google Maps had laten zien. Later heeft hij van zijn broer – [naam02] – gehoord dat de verdachte had gebeld met zijn broer en had gezegd dat er een container getransporteerd moest worden en dat het niet uitmaakte wat dit zou kosten. Volgens [naam06] zat er tussen het telefoontje dat zijn broer had met de verdachte en het moment dat hij via de media vernam dat er een container met drugs in Warder was aangetroffen ongeveer 1 à 2 weken.
Getuige [naam02] heeft verklaard dat hij op een vrijdagavond een telefoontje had gehad van de verdachte, waarin aan hem werd gevraagd om een container uit de haven te transporteren. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris (ruim een jaar na 1 oktober 2021) heeft hij verklaard dat hij de datum van dit telefoongesprek niet meer zeker wist. Hij had twee weken nadat hij de verdachte had gesproken in de media gelezen dat er in Warder een container met verdovende middelen was gevonden en twee weken daarna was hij door de politie gehoord. Zo zat het in zijn hoofd, verklaarde de getuige.
De verklaringen van [naam01] zijn zwaarwegend en belastend ten aanzien van de rol van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat de contactgegevens van het transportbedrijf van [naam01] op vrijdag 24 september 2021 in het groepsgesprek [naam07] zijn gedeeld. De getuigen hebben verklaard dat de verdachte op vrijdag bij hen langs is geweest. Twee weken later – op 1 oktober 2021 – is de TEMU-container met de beoogde verdovende middelen in Warder aangetroffen, hetgeen overeenkomt met de verklaring van getuige [naam02] dat hij twee weken nadat hij door de verdachte was benaderd in de media had gelezen dat de container was aangetroffen. Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is Warder een klein dorp. Dat de mediaberichten pas twee weken na 1 oktober 2021 ter kennis van de getuige zijn gekomen (zoals de verdediging heeft betoogd), acht de rechtbank niet aannemelijk. Dat de getuigen één jaar na dato tijdens hun verhoor bij de rechter-commissaris de exacte data en tijdlijn niet meer weten, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het gegeven dat zij een belastende verklaring hebben afgelegd ten aanzien van de rol van de verdachte, welke verklaringen naar het oordeel van de rechtbank voor het overige naadloos aansluiten bij de verdere gang van zaken omtrent de aankomst en het transport van de containers te Warder. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte is geweest die langs is gegaan bij het transportbedrijf, dat hij een foto heeft laten zien van de locatie te Warder waar later de TEMU-container is aangetroffen en dat hij heeft gevraagd naar de mogelijkheid om een container uit de Rotterdamse haven naar Warder te transporteren. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat dit betrekking heeft op de TEMU-container.
Opzet (verlengde) invoer
Voor strafbare betrokkenheid bij de (verlengde) invoer van cocaïne is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om de cocaïne in Nederland in te voeren. De verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van de verdovende middelen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Daarbij is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs in containers via de Rotterdamse haven worden ingevoerd en dat dit vaak gebeurt door drugs als nevenlading te plaatsen in containers met voor het overige reguliere goederen.
De verdachte is werkzaam als lasser en heeft niets - beroepsmatig, noch kennelijk op legale wijze anderszins - te maken met het transport van zeecontainers vanuit de Rotterdamse haven naar Warder. Desondanks is de verdachte betrokken geweest bij een dergelijk transport en heeft hij daarvoor geen enkele aannemelijke verklaring gegeven. De verdachte was bekend met de locatie te Warder en de reguliere bedrijfsactiviteiten van [medeverdachte01 ], nu hij [medeverdachte01 ] kende en familie van de verdachte woonachtig is naast het terrein van [medeverdachte01 ]. De verdachte heeft getracht een transport van een container naar deze afgelegen locatie, zijnde een hoveniersbedrijf, te bewerkstelligen. Nu de verdachte bekend was met het terrein en de reguliere werkzaamheden van [medeverdachte01 ], was hij er derhalve ook mee bekend dat er normaliter geen zeecontainers op dit terrein worden geplaatst of daar thuis horen.
Gelet op dit alles heeft de verdachte op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat er verdovende middelen in de containers zaten. Daarmee heeft de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet gehad op de verlengde invoer van de verdovende middelen.
Medeplegen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard, indien vast is komen te staan dat bij het begaan van dat strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering, of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. De verdachte heeft een significante rol vervuld bij de invoer van de verdovende middelen. De verdachte heeft getracht een transportbedrijf te regelen om een container van de Rotterdamse haven naar Warder te vervoeren. Dat [naam08] dit transport uiteindelijk niet op zich heeft genomen, doet hier niet aan af. Voorts heeft de verdachte op 1 oktober 2021 de chauffeur van de TEMU-container naar het terrein geloodst, heeft hij aanwijzingen gegeven bij het inparkeren van de vrachtwagencombinatie en heeft hij de vrachtbrief afgetekend. Hiervoor heeft de rechtbank reeds overwogen dat deze werkwijze overeenkomt met hetgeen in de filmpjes wordt besproken die in de telefoon [telefoon01] zijn aangetroffen. Hiermee staat vast dat de verdachte kennelijk contact heeft gehad met de medeverdachten over deze werkwijze. Dat de verdachte na het arriveren van de TEMU-container naar eigen zeggen door is gereden naar Purmerend en niet meer op het terrein is geconstateerd door het observatieteam, doet niet af aan de significante bijdrage die de verdachte naar het oordeel van de rechtbank op dat moment reeds had vervuld.
Hoeveelheid cocaïne
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaring beperkt dient te worden tot
een hoeveelheidcocaïne. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de vraag welke hoeveelheid cocaïne de verdachten met hun handelen hebben ingevoerd, dienen twee invoermomenten te worden onderscheiden:
Invoer 1: het moment waarop het schip met daarin onder meer 85 kilogram cocaïne uit de Dominicaanse Republiek het Nederlandse grondgebied is opgevaren.
Invoer 2: de verlengde invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, namelijk het verdere vervoer vanaf de Rotterdamse haven naar het terrein in Warder.
Naar vaste rechtspraak (vgl. ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) heeft te gelden dat van (verlengde) invoer in beginsel slechts sprake kan zijn, indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Op 15 september 2021 is de cocaïne in de Rotterdamse haven binnengekomen. Ten aanzien van dit eerste invoermoment is in het dossier geen directe verbinding met de verdachten in deze zaak aanwezig. Vervolgens is op diezelfde datum de cocaïne uit de container in beslag genomen en is van de in beslag genomen cocaïne een terugplaatsmonster in de container geplaatst. De door de verdachten verrichte handelingen ten aanzien van de verdere invoer hebben daarmee enkel betrekking op de teruggeplaatste hoeveelheid cocaïne en niet op de totale hoeveelheid van 85 kilogram zoals ten laste is gelegd. Dat de verdachte de cocaïne samen met anderen heeft ingevoerd leidt, anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt immers dat zowel de handelingen van de verdachte als die van zijn mededaders zijn verricht na de inbeslagname van de oorspronkelijke hoeveelheid cocaïne. Van betrokkenheid tijdens het voortraject is niet gebleken.