ECLI:NL:RBROT:2023:7731

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
10/117128-23 vorderingen TUL: 10/033841-23; 10/256712-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en wederrechtelijk verblijven op haventerrein

Op 30 augustus 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de invoer van ongeveer 128 kilogram cocaïne en het wederrechtelijk verblijven op een haventerrein. De verdachte huurde een auto waarmee de cocaïne werd vervoerd en was aanwezig op het terrein waar de pakketten uit een container werden gehaald. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere veroordeling, maar gelastte de tenuitvoerlegging van een andere vordering. De verdachte werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van een duurzame samenwerking met een crimineel oogmerk. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen verklaring had afgelegd en dat de bewijsmiddelen onvoldoende houvast boden voor de deelname aan een criminele organisatie. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/117128-23
Parketnummers vorderingen TUL: 10/033841-23; 10/256712-19
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01],
raadsman mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er kort gezegd op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van 128,71 kilogram cocaïne (feit 1) en het onbevoegd betreden van een besloten terrein (feit 2). Daarnaast wordt hij ervan verdacht te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 3).

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, het onder 2 en het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 7 augustus 2023.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Uit onder meer de camerabeelden en de Whats-App-berichten die zijn aangetroffen op de in beslag genomen telefoons blijkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 128,71 kilogram cocaïne. Ook heeft hij zich wederrechtelijk bevonden op een besloten terrein en heeft hij deel uitgemaakt van een criminele organisatie.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Daartoe is allereerst ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat redelijkerwijs niet kan worden uitgesloten dat de verdachte niet ten behoeve van de specifieke (en ten laste gelegde) verdere invoer van de aangetroffen partij cocaïne aanwezig was op het terrein, zodat sprake is van een alternatief scenario. Daarnaast blijkt niet dat de verdachte de auto ter beschikking heeft gesteld aan (één van) de medeverdachten. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld op welke locatie de verdachte is aangehouden en of dit daadwerkelijk op een verboden deel van het haventerrein is geweest. Ten slotte heeft de verdediging met betrekking tot feit 3 aangevoerd dat er geen sprake is van een zekere structuur of een duurzaam samenwerkingsverband.
4.3.
Beoordeling door de rechtbank
4.3.1.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan de wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 6 mei 2023 ziet een medewerker van de Douane omstreeks 22:39 uur meerdere personen op het terrein van [naam bedrijf01] te Rotterdam met tassen slepen. Uit camerabeelden van eerder die avond blijkt dat er om 19:03 uur drie personen door iemand in een voertuig zijn afgezet en over het hek zijn geklommen. Deze personen lopen over het terrein en lijken te zoeken naar een container. Omstreeks 20:23 uur klimt één persoon naar boven in een container. Er worden rode boodschappentassen naar boven gebracht. Deze rode tassen worden vervolgens rond 22:27 uur naar dezelfde plek gebracht als waar de personen over het hek zijn geklommen. Op deze plek komt even later wederom hetzelfde voertuig aanrijden. Een persoon klimt over het hek. De personen op het terrein gooien de rode tassen over het hek en de tassen worden door de personen aan de andere kant van dit hek in het voertuig geladen.
Hierop zijn verbalisanten ter plaatse gegaan. Aldaar treffen zij een voertuig aan met het kenteken [kenteken01]. Dit voertuig blijkt later te zijn gehuurd van [naam01]. Na een vluchtpoging worden de inzittenden van dit voertuig, de medeverdachten [medeverdachte01 ] en [medeverdachte02], aangehouden. In het voertuig en op de grond daaromheen worden meerdere rode boodschappentassen met daarop een Dirk logo aangetroffen. In deze tassen blijken pakketten met daarin vermoedelijk verdovende middelen te zitten. Ook op het terrein worden dezelfde rode tassen met daarin dergelijke pakketten aangetroffen. De verdachte wordt uiteindelijk samen met medeverdachte [medeverdachte03] aangehouden in een container.
Verder zijn er op het terrein en in het voertuig meerdere telefoons aangetroffen. Uit onderzoek van de gegevens van deze telefoons blijkt dat er een WhatsApp-groep is aangemaakt met de naam “[WhattsApp-account01]”. In deze groep wordt onder meer een opdracht gegeven om te klimmen. Ook is er een foto gestuurd van een container met nummer [containernummer01]. Door verbalisanten wordt gezien dat deze container op het terrein van [naam bedrijf01] staat en is opengebroken. Ook blijkt een gedeelte van het kopschot van de container te zijn verwijderd en liggen er diverse spullen in de container, zoals een rode boodschappentas voorzien van het Dirk logo, een slijptol en een koevoet. De container blijkt op 3 mei 2023 te zijn gearriveerd in Nederland vanuit Peru.
In totaal zijn er 129 pakketten in beslag genomen en onderzocht. Uit onderzoek is gebleken dat de pakketten, die in totaal 128,71 kilogram wegen, cocaïne bevatten.
De verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd en heeft zich ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
4.3.2.
Bewezenverklaring invoer 128,71 kilogram cocaïne (feit 1) en wederrechtelijk verblijven op een besloten terrein (feit 2)
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario – dat de verdachte niet op het terrein was voor deze specifieke uithaal van verdovende middelen – onaannemelijk en overweegt daartoe als volgt.
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden blijkt dat het voertuig dat op 6 mei 2023 naast het terrein van [naam bedrijf01] is aangetroffen, is verhuurd door [naam01]. Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte betrokken is geweest bij het huren van dit voertuig. Uit onderzoek naar de gegevens van de telefoon van [naam01] blijkt namelijk dat hij contact heeft gehad met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer01] over het (laattijdig) terugbrengen van de auto. Dit telefoonnummer blijkt te zijn gekoppeld aan de verdachte. In ditzelfde gesprek is daarnaast een foto gestuurd van een proces-verbaal. Dit proces-verbaal is ondertekend door “arrestant [verdachte01]”, te weten de verdachte. Uit de verklaring van [naam01] blijkt bovendien dat het voertuig op 6 mei 2023 nog niet was teruggebracht. Op deze datum is medeverdachte [medeverdachte01 ] als bestuurder van dit voertuig aangehouden, terwijl hij samen met anderen pakketten verdovende middelen in het voertuig aan het laden was. De verdachte is samen met de medeverdachte [medeverdachte03] – die blijkens de tegen hem uitgesproken oordeel bij vonnis van gelijke datum, betrokken is geweest bij de uithaal van de pakketten cocaïne, – gevonden in een container, terwijl hij zich, evenals [medeverdachte03], verstopte voor de politie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. De hiervoor genoemde omstandigheden wijzen immers juist op betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van deze specifieke partij cocaïne. Daar komt bij dat de verdachte op meerdere momenten ter terechtzitting door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld om over dit bewuste alternatieve scenario te verklaren en zodoende duidelijkheid te verschaffen, hetgeen hij niet gedaan heeft. Gelet hierop alsmede op het feit dat de verdachte dus geen enkele verklaring heeft willen afleggen over de reden waarom hij zich in zijn visie dan wel op het terrein bevond, is het alternatieve scenario naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht dan ook op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 128,71 kilogram cocaïne. Voor dit oordeel acht de rechtbank hetgeen is geverbaliseerd over de inzet van een geurhond waaruit al dan niet zou kunnen worden afgeleid waar de verdachte zich bevond alvorens hij is aangehouden niet redengevend voor het bewijs, zodat hetgeen de verdediging hieromtrent heeft opgemerkt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere bewijsbeslissing leidt.
De rechtbank acht verder bewezen dat de verdachte zich wederrechtelijk heeft bevonden op een besloten terrein. Daartoe is redengevend dat de politie heeft geverbaliseerd dat het bedrijfsterrein door middel van een ongeveer 2 meter hoog hekwerk, dat aan de bovenzijde is voorzien van prikkeldraad, is afgescheiden van de openbare weg alsmede dat het bedrijfsterrein alleen toegankelijk is via een door beveiligingsbeambten bewaakte toegangspoort, zodat men niet per abuis op het terrein kan geraken. De foto’s die de verdediging in dat verband ter terechtzitting heeft overgelegd waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat op enig moment – blijkens de foto’s
overdag– het terrein niet afgesloten was, doet daar niets aan af. Redenen waarom de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit eveneens bewezen acht.
4.3.3.
Vrijspraak deelname criminele organisatie (feit 3)
De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. In de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie. Met organisatie wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Daarnaast is vereist dat het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven. Tot slot moet worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan deze criminele organisatie.
In deze zaak schieten de bewijsmiddelen op zichzelf genomen voor deze bestanddelen tekort. Het dossier biedt onvoldoende houvast om de aard, omvang en duurzaamheid van deze organisatie vast te stellen of wat bij verdachten daarover bekend was. Verdachten tezamen vormen die organisatie niet.. Uit het onder 4.3.2. overwogene blijkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne op 6 mei 2023. Het feit dat de verdachte op deze dag met anderen heeft samengewerkt, maakt nog niet dat zij ook daadwerkelijk hebben deelgenomen aan een criminele organisatie als hiervoor omschreven. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3.4.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 mei 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 128,71 kilogram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij, op 6 mei 2023, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van [naam bedrijf01], gelegen aan de [adres02] en/ terwijl hij, verdachte zich, met zijn mededader, op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een ruimte bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container ([containernummer01]) door middel van inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De voortgezette handeling van de feiten:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl de feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen en de toegang is verschaft tot een ruimte bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, door middel van inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen als uithaler schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 128 kilogram cocaïne en het zich (daartoe) wederrechtelijk bevinden op een haventerrein. De verdachte heeft een auto gehuurd waarmee de cocaïne kon worden vervoerd en was samen met anderen aanwezig op het terrein waar de pakketten cocaïne uit een container zijn gehaald en deze vervolgens in de richting van dit voertuig zijn gebracht, gericht op verdere invoer van die pakketten cocaïne. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien vaak direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 augustus 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Uit het onderzoek van de reclassering komt naar voren dat de verdachte op meerdere essentiële basislevensgebieden langdurig problemen heeft. Zo staat hij sinds een jaar nergens ingeschreven, maar verblijft hij bij zijn vader of andere familieleden. Daarnaast heeft de verdachte geen dagbesteding en herleidbaar inkomen. Hij geeft aan ondersteuning te kunnen gebruiken en daar ook open voor te staan. Concreet adviseert de reclassering het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een dagbestedingsverplichting en een verplichting tot meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een behoorlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Hoewel de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding de door de officier van justitie geëiste straf te matigen aangezien het zwaartepunt bij het onder 1 bewezen verklaarde feit ligt. Daarbij komt dat de verdachte zeer recent – in maart 2023 – nog is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Kennelijk heeft hem dit niet weerhouden wederom soortgelijke delicten te plegen. De verdachte heeft ter terechtzitting bovendien geen enkele openheid van zaken gegeven.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Gelet op het feit dat de verdachte vaker onbevoegd op dergelijke terreinen is aangetroffen, ziet de rechtbank hierin ambtshalve aanleiding om als bijzondere voorwaarde eveneens op te nemen dat het de verdachte verboden wordt zich gedurende de proeftijd op die locaties te bevinden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen een penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Parketnummer 10/256712-19
Bij vonnis van 15 september 2021 van de meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van de artikelen 300, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 26 maart 2022.
Parketnummer 10/033841-23
Bij vonnis van 16 maart 2023 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 31 maart 2023.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden toegewezen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de vordering met parketnummer 10/256712-19 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de mededeling voorwaardelijke veroordeling ontbreekt in het dossier, zodat niet kan worden vastgesteld of de proeftijd reeds is ingegaan.
8.4.
Beoordeling
Parketnummer 10/256712-19
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit het dossier niet valt op te maken dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan de verdachte is toegezonden. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen of de proeftijd reeds is ingegaan en of zodoende de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd gedurende deze proeftijd. De rechtbank zal de officier van justitie derhalve niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering tenuitvoerlegging.
Parketnummer 10/033841-23
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 18 (achttien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Leger des Heils op het adres Triathlonstraat 3 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
zich inspant voor het vinden en behouden van (door de reclassering goedgekeurd)
betaald werk, en/of opleiding, met een vaste structuur, voor tenminste 24 uur per week;
meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
zich niet in het Rotterdamse havengebied bevindt, zolang het Openbaar Ministerie dit
verbod nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10/256712-19;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 16 maart 2023 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van: 2 (twee) weken (parketnummer 10/033841-23).
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter,
en mrs. D.L.J. Martens en mr. R.T. Poort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 03 mei 2023 tot en met 07 mei 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 128,71 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 128,71 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of van 128,71 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- zich (onbevoegd) te begeven op het terrein van [naam bedrijf01], en/of
- één of meer schroevendraaier(s), een slijptol en/of een koevoet en/of één of meer tassen voorhanden te hebben, en/of
- een plaat van het kopschot van een container te verwijderen, en/of
- die cocaïne(blokken) uit de container te halen en/of (vervolgens) in één of meer tas(sen) te stoppen, en/of
- één of meer tas(sen) (met daarin die cocaïne(blokken)) over het hek van het terrein van [naam bedrijf01] te gooien, en/of
- een auto naast het hek van dat terrein te parkeren en/of (vervolgens) één of meer tassen (met daarin die cocaïne(blokken)) in het voertuig te laden;
hij, op of omstreeks 6 mei 2023, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van [naam bedrijf01], gelegen aan de [adres02] en/of terwijl hij, verdachte zich, al dan niet met zijn mededader(s), op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container ([containernummer01]) door middel van braak en/of inklimming;
hij in of omstreeks de periode van 3 mei 2023 tot en met 7 mei 2023 te Rotterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of [medeverdachte01 ] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03], die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.