ECLI:NL:RBROT:2023:771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
5 februari 2023
Zaaknummer
C/10/651794 / KG ZA 23-66
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over rechtsgeldigheid benoeming van bestuurder binnen stichting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2023, gaat het om een geschil tussen bestuurders van een stichting over de rechtsgeldigheid van de benoeming van een nieuwe bestuurder. De eisers, bestaande uit twee bestuurders en de stichting zelf, betwisten de benoeming van de vijfde bestuurder, [naam02], die zou zijn gebeurd tijdens een bestuursvergadering op 29 september 2022. De eisers stellen dat de benoeming niet rechtsgeldig is omdat een ander bestuurslid, [naam01], ten tijde van de vergadering nog niet rechtsgeldig was afgetreden. De gedaagden, die ook bestuurders zijn, beweren dat de benoeming wel rechtsgeldig is en dat [naam01] op dat moment bevoegd was om te stemmen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ontslagbrief van [naam01] van 24 november 2021, waarin hij zijn voorwaardelijke ontslag heeft ingediend, geldig is. De rechter oordeelt dat [naam01] op het moment van de bestuursvergadering nog steeds als bestuurder kan worden beschouwd, en dat hij bevoegd was om een volmacht te geven aan [gedaagde01] om te stemmen voor de benoeming van [naam02]. Hierdoor is de benoeming van [naam02] als bestuurder rechtsgeldig. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie hebben de gedaagden gevorderd dat de beoogde schorsing van hen als bestuurders van de agenda van de bestuursvergadering op 1 februari 2023 wordt verwijderd. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen grond is voor de schorsing en wijst deze vordering toe, met een termijn van 8 uur voor uitvoering. Ook in reconventie worden de eisers veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/651794 / KG ZA 23-66
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 31 januari 2023
in de zaak van
1. de stichting
[stichting01] ”,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[eiser02],
wonende te [woonplaats02] ,
3.
[eiser03],
wonende te [woonplaats03] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M. Teekens te Leiden,
tegen

1.[gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2.
[gedaagde02],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaten mrs. R.G.J. de Haan, C.J.C. de Brauw en D.H. Tilanus te Amsterdam.
Partijen worden hierna [stichting01] c.s. en [gedaagde01] c.s. genoemd.
[stichting01] c.s. worden afzonderlijk aangeduid als [stichting01] , [eiser02] en [eiser03] .
[gedaagde01] c.s. worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde01] en [gedaagde02] .
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. C. Bouwman, voorzieningenrechter, en mr. Q. Chen , griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiser02] en [eiser03] in persoon en namens [stichting01] , bijgestaan door mr. M. Teekens;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] in persoon, bijgestaan door mrs. R.G.J. de Haan, C.J.C. de Brauw en D.H. Tilanus.
De voorzieningenrechter gaat over tot de mondelinge behandeling en stelt vast welke processtukken van partijen zijn ontvangen. Van [stichting01] c.s. is de dagvaarding ontvangen en 23 producties. [gedaagde01] c.s. hebben de eis in reconventie, met 8 producties, ingediend.
[stichting01] c.s. hebben ongeveer een uur vóór de zitting nog een aanvullende productie overgelegd, zijnde een geluidsfragment. [gedaagde01] c.s. maken bezwaar tegen de late indiening daarvan en voeren aan dat zij geen gelegenheid hebben gehad om dat fragment te beluisteren.
De voorzieningenrechter bepaalt daarop dat die productie, als zijnde tardief, niet wordt geaccepteerd als processtuk.
Partijen lichten vervolgens hun standpunten nader toe, waarbij zij zich bedienen van pleitaantekeningen, en beantwoorden vragen van de voorzieningenrechter. Daarna deelt de voorzieningenrechter mee dat hij in verband met de spoedeisendheid voornemens is mondeling uitspraak te doen en daartoe de zitting te schorsen. Na de schorsing doet de voorzieningenrechter mondeling uitspraak op de voet van artikel 30p Rv.
Voor de leesbaarheid van dit proces-verbaal wordt hierna eerst kort samengevat wat het geschil tussen partijen behelst.
Betreffende de vorderingen in conventie:
1.1.
[eiser02] , [eiser03] , [gedaagde01] en [gedaagde02] zijn bestuurders van [stichting01] . Deze vier partijen twisten over de vraag of, naar aanleiding van het vertrek van bestuurslid dhr. [naam01] (hierna: [naam01] ), op de bestuursvergadering van 29 september 2022, het besluit om dhr. [naam02] (hierna: [naam02] ) te benoemen tot bestuurder van [stichting01] , rechtsgeldig is genomen. In dat kader is tevens in geschil de vraag of [naam01] ten tijde van de desbetreffende bestuursvergadering nog bestuurder was en daarmee bevoegd was een volmacht af te geven aan [gedaagde01] om namens hem te stemmen vóór de benoeming van [naam02] als bestuurder van [stichting01] . [eiser02] en [eiser03] menen van niet, [gedaagde01] c.s. menen van wel.
1.2.
Op 23 januari 2023 heeft [gedaagde02] de overige bestuurders bijeengeroepen voor een bestuursvergadering op 1 februari 2023, met als agendapunten:
  • het vaststellen van de notulen van de bestuursvergadering van 29 september 2022;
  • de besluitvorming over de namens [stichting01] uit te brengen stem in de BAvA van Feijenoord Rotterdam N.V. (hierna: Feijenoord) op 2 februari 2023 over de herbenoeming van [naam03] tot commissaris van Feijenoord.
1.3.
De vordering van [stichting01] c.s. komt er – kort gezegd – op neer [gedaagde01] c.s. te gebieden om (1) [naam02] te berichten dat hij niet is benoemd als medebestuurder van [stichting01] en dat hem de toegang tot de bestuursvergadering van 1 februari 2023 zal worden ontzegd en (2) [naam02] als medebestuurder van [stichting01] uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Betreffende de vorderingen in reconventie:
1.4.
Bij brief van 25 januari 2023 zijn [gedaagde01] c.s. door [stichting01] c.s. gesommeerd om bepaalde handelingen te verrichten die ertoe strekken te bevestigen dat [naam02] geen bestuurder is (geworden) van [stichting01] . Daarbij is medegedeeld dat, indien [gedaagde01] c.s. niet (volledig) aan die sommaties voldoen, op de bestuursvergadering van [stichting01] op 1 februari 2023 tevens een stemming over de schorsing van [gedaagde02] en [gedaagde01] als bestuurders van [stichting01] aan de orde zal komen.
1.5.
De vordering in reconventie komt er – kort gezegd – op neer [stichting01] c.s. te gebieden de beoogde schorsing van [gedaagde02] en [gedaagde01] van de agenda voor de bestuursvergadering van [stichting01] op 1 februari 2023 te verwijderen en verwijderd te houden. Daarnaast vorderen [gedaagde01] c.s., in het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat [naam01] eerder dan op 29 september 2022 als bestuurder is teruggetreden, [stichting01] c.s. te gebieden om op de bestuursvergadering van 1 februari 2023 mee te werken aan (de bekrachtiging van) een besluit tot benoeming van [naam02] als bestuurder van [stichting01] .
De mondeling gedane uitspraak luidt als volgt.

2.De beoordeling in conventie

2.1.
De voorzieningenrechter laat zich eerst uit over de Governance-afspraak.
De visie van [gedaagde01] c.s. dat er sprake is van een in het verleden gemaakte Governance-afspraak die meebrengt dat de statuten van [stichting01] anders moeten worden uitgelegd dan conform de kenbare inhoud, acht de voorzieningenrechter onjuist. Als men om fiscale redenen een onafhankelijke stichting in het leven roept, is het niet zo dat men zich achteraf met een beroep op een eerder gemaakte Governance-afspraak op het standpunt kan stellen dat in werkelijkheid nooit is beoogd dat die stichting onafhankelijk zou zijn. Men heeft het te doen met de statuten.
2.2.
Wat betreft de vraag of [naam02] rechtsgeldig is benoemd als bestuurder van [stichting01] , wordt het volgende overwogen.
Doorslaggevend is de ontslagbrief van [naam01] van 24 november 2021. [stichting01] c.s. betwisten dat die brief door [naam01] zou zijn ondertekend, maar voorshands wordt ervan uitgegaan dat dat wel het geval is. De general counsel van Feijenoord, [naam04] (hierna: [naam04] ), heeft verklaard dat hij die brief heeft opgesteld en met [naam01] heeft besproken en dat [naam01] de brief in zijn bijzijn heeft ondertekend. [naam04] heeft een afschrift van die brief vervolgens verstrekt aan [gedaagde01] en [gedaagde02] als bestuurders van [stichting01] . Daarmee wordt [stichting01] geacht die aan haar gerichte brief te hebben ontvangen. Met de ondertekening van de ontslagbrief heeft [naam01] naar het oordeel van de voorzieningenrechter uitdrukkelijk aan [stichting01] te kennen gegeven dat hij voorwaardelijk zijn ontslag indient, namelijk zodra [naam05] wordt benoemd als bestuurder van [stichting01] . Dat [naam01] in een later stadium aan [eiser02] heeft doorgegeven dat hij als bestuurder van [stichting01] kon worden uitgeschreven vanwege zijn vertrek van Feijenoord, mag niet zo worden uitgelegd dat hij op dat moment alsnog had besloten om per direct af te treden als bestuurder. Het is mogelijk dat de inhoud van de brief van november 2021 hem niet meer helder voor ogen stond of dat hij ervan uitging dat zijn opvolger bij [stichting01] al was benoemd. Echter, op dat moment gold nog steeds het voorwaardelijke ontslag in de brief van november 2021, zodat [eiser02] de mededeling van [naam01] in zijn e-mail van 17 maart 2022 niet had mogen begrijpen als een jegens [stichting01] geuite wens om in afwijking daarvan onmiddellijk ontslag te nemen. Dat brengt mee dat [naam01] gerechtigd was om deel te nemen aan de bestuursvergadering van 29 september 2022 en dat hij bevoegd was om een machtiging te verstrekken aan [gedaagde01] voor de benoeming van de nieuwe bestuurder van [stichting01] . De benoeming van [naam02] als bestuurder van [stichting01] op die bestuursvergadering heeft dan ook rechtsgeldig plaatsgevonden. Dat impliceert dat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft zich nog afgevraagd of [eiser02] en [eiser03] mochten optreden namens [stichting01] in deze procedure. Nu [gedaagde01] c.s. daar echter geen punt meer van hebben gemaakt en in reconventie bovendien een vordering tegen alle eisers in conventie hebben ingesteld, wordt daarvan uitgegaan.
2.4.
[stichting01] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.330,00

3.De beoordeling in reconventie

3.1.
De onvoorwaardelijke eis in reconventie heeft betrekking op een dreigende schorsing van [gedaagde01] en [gedaagde02] als bestuurders van [stichting01] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat een grond voor de voorgenomen schorsing ontbreekt. Er had weliswaar beter gecommuniceerd kunnen worden tussen de bestuurders onderling, maar het moet niet zo zijn dat twee bestuurders feitelijk kunnen besluiten tot schorsing van twee medebestuurders louter omdat de laatsten niet zouden mogen stemmen over hun eigen schorsing. Dat zou ertoe leiden dat [gedaagde01] en [gedaagde02] buiten spel worden gezet. Daarvoor is geen grond en zeker niet op dit moment.
Deze vordering wordt, uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen, zij het dat voor de uitvoering van het gevorderde gebod een termijn wordt gegeven van 8 uur (in plaats van 2 uur) na dit mondeling vonnis.
3.2.
[stichting01] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] c.s. worden begroot op € 508,00 (0,5 x tarief van € 1.016,00) aan salaris advocaat.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [stichting01] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] c.s. tot op heden begroot op € 1.330,00;
4.3.
verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.4.
gebiedt [eiser02] , [eiser03] en [stichting01] om, binnen 8 uur na dit vonnis, de beoogde schorsing van [gedaagde02] en [gedaagde01] van de agenda voor de bestuursvergadering van [stichting01] d.d. 1 februari 2023 te 09.30 uur te verwijderen en verwijderd te houden, door middel van een daartoe strekkende schriftelijke onvoorwaardelijke en onherroepelijke verklaring aan alle bestuurders van [stichting01] , en het ertoe te leiden dat deze schorsing op die vergadering niet wordt besproken en daarover niet wordt gestemd;
4.5.
veroordeelt [stichting01] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] c.s. tot op heden begroot op € 508,00;
4.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
De voorzieningenrechter sluit de mondelinge behandeling.
Waarvan proces-verbaal,