In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het bereiden, bewerken, verwerken en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid heroïne, alsook van strafbare voorbereidingshandelingen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. van den Boogert. De officier van justitie, mr. J.B. Uiterwijk, had gevorderd tot een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden op, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen in de periode van 26 januari 2023 tot en met 14 februari 2023 in Rotterdam meermalen opzettelijk heroïne had bereid, bewerkt en verwerkt, en dat hij opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid heroïne aanwezig had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de eendaadse samenloop van verschillende feiten die in strijd zijn met de Opiumwet. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de impact van de handel in harddrugs op de maatschappij en de gezondheidsrisico's die daarmee gepaard gaan.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en het feit dat hij zorg droeg voor zijn gezin, werden ook in overweging genomen. Desondanks vond de rechtbank dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De rechtbank besloot dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zou plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, totdat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma of voorwaardelijke invrijheidsstelling.