[eiser] c.s. stelt dat bij de vervanging van de onderdorpel van de vliesgevel op
15 oktober 2021 door medewerkers van [gedaagde] schade is toegebracht aan de terrasvlonder, die daardoor in haar geheel moest worden gedemonteerd. Bijna alle schroefgaten waren versplinterd, wat onveilig was voor spelende kinderen. [gedaagde] weigerde de vlonder te herstellen. Er was dan ook geen andere mogelijkheid dan vervanging van de vlonder, aldus [eiser] c.s.
[eiser] c.s. heeft als productie 44een e-mailwisseling met de heer [persoon E] overgelegd. De laatste heeft, dat staat als onweersproken vast, meegewerkt aan de vervanging van de vlonder.
[gedaagde] betwist allereerst bij gebrek aan wetenschap dat de vlonder daadwerkelijk is vervangen. Subsidiair voert zij aan dat er slechts sprake is van geringe schade: het ging volgens haar om 3 à 4 planken waar wat splintervorming is ontstaan. Dat rechtvaardigt geen geheel nieuwe vlonder. Zij bestrijdt de hoogte van de gevorderde kosten: een bedrag van € 5.189,-, bestaande uit € 4.100,- aan materiaalkosten en € 1.089,-, aan plaatsingskosten.
Het geoffreerde bedrag voor plaatsing was, zo voert zij aan, niet méér dan een voorlopige prijs. Bovendien moet aftrek van nieuw voor oud plaatsvinden omdat de vlonder zo’n drie-en-een-half jaar oud was toen deze werd vervangen. De enigszins beschadigde planken hadden kunnen worden geschuurd of omgedraaid. Als de schroeven waren doorgedraaid, wat zij betwist, dan hadden ze kunnen worden vervangen. Het vervangen van 4 planken zou € 631,12 inclusief btw (€ 400,- voor arbeid en € 231,12 voor materialen) hebben bedragen. Zij is bereid dat bedrag aan [eiser] c.s. te betalen, aldus [gedaagde] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
[gedaagde] heeft niet betwist dat bij werkzaamheden van haar medewerkers er beschadigingen aan de vlonder zijn ontstaan. Slechts de omvang daarvan en de hoogte van de vervangingskosten zijn in geschil.
De rechtbank neemt op basis van de verkoopfactuur en de betaling daarvanen van de verklaring van de heer [persoon E] aan dat de vlonder is vervangen.
[eiser] c.s. wees [gedaagde] met een WhatsAppbericht op 15 oktober 2021 op
“heel veel beschadigingen, met splinters als gevolg”, vergezeld van vier foto’s als voorbeeld. Uit die foto’s blijkt van serieuze beschadigingen van de daarop voorkomende planken. [gedaagde] antwoordde [eiser] c.s. diezelfde dag per WhatsApp dat zij erop zou terugkomen en, na rappèl van [eiser] c.s. op 9 november 2021, dat zij het
“morgenmiddag zou afhandelen”, wat zij, gezien het tweede rappèl van [eiser] c.s. van 16 november 2021, niet heeft gedaan.
[gedaagde] heeft haar verweer dat het slechts ging om drie à vier planken onvoldoende feitelijk onderbouwd, zeker in het licht van de schriftelijke verklaring van de heer [persoon E] . [gedaagde] heeft deze verklaring ook niet betwist. Uit niets blijkt dat
[gedaagde] naar aanleiding van de melding van [eiser] c.s. ter plaatse is geweest om de gestelde schade op te nemen, wat wel van haar mocht worden verlangd. Zou zij ter plaatse zijn gegaan, dan had zij foto’s van de vlonder kunnen nemen en met [eiser] c.s. de mogelijkheid van het schuren of omkeren van de beschadigde planken kunnen bespreken. Nu zij dat alles niet heeft gedaan is zij te laat met haar alternatieve oplossing en kan zij [eiser] c.s. niet verwijten dat hij de vlonder in juni 2022 zijn geheel heeft laten vervangen.
De voorlopig begrote kosten van plaatsing (€ 1.089,-) acht de rechtbank redelijk, zeker wanneer zij die relateert aan de arbeidskosten die [gedaagde] aanbood voor de vervanging van vier planken (€ 400,-). De materiaalkosten van € 4.100,- inclusief btw blijken uit de verkoopfactuur. Voor aftrek “nieuw voor oud” ziet de rechtbank geen grond.
[gedaagde] heeft haar verweer op dit punt ook niet toegelicht, wat wel van haar kon worden verwacht, nu van algemene bekendheid is dat Cumaru hardhout een lange levensduur heeft. Het bedrag van € 5.189,- is toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.